Summary
German to Dutch: more detail...
- Beleg:
-
Wiktionary:
- Beleg → bewijs, bewijsstuk
- Beleg → reçu, betalingsbewijs, adstructie, bewijs, teken, blijk, merkteken, wenk, attest, certificaat, getuigenis, getuigschrift, testimonium, verklaring, getuigenverklaring
Dutch to German: more detail...
- beleg:
- beleggen:
-
Wiktionary:
- beleg → Belagerung, Belag, Besatz
- beleg → Belagerung, Stuhl, Sitz
- beleggen → anlegen
- beleggen → hervorrufen, antun, bewirken, veranlassen, verursachen, zufügen, bereiten, vermitteln, anschaffen, beschaffen, besorgen, verschaffen, beziehen, überziehen, belegen, decken, bedecken, einhüllen, verhüllen, zudecken, bespannen, legen, stellen, identifizieren
German
Detailed Translations for Beleg from German to Dutch
Beleg:
-
der Beleg (Beweisstück; Beweis; Bescheinigung)
-
der Beleg (Beweis; Bescheinigung)
-
der Beleg (Quittung; Empfangsschein; Kassenbon; Kassenschein)
-
der Beleg (Quittung; Kassenbon; Kassenschein; Empfangsschein)
-
der Beleg (Empfangsbestätigung; Bescheinigung; Quittung; Rückschein; Empfangsschein)
-
der Beleg
-
der Beleg
Translation Matrix for Beleg:
Noun | Related Translations | Other Translations |
beweringsgrond | Beleg; Bescheinigung; Beweis | |
bewijs | Beleg; Bescheinigung; Beweis; Beweisstück | Anmerkung; Beweis; Beweisstück; Notiz; Rechtsbeweis; Vermerk; attest |
bewijs van ontvangst | Beleg; Bescheinigung; Empfangsbestätigung; Empfangsschein; Quittung; Rückschein | |
bewijsstuk | Beleg; Bescheinigung; Beweis; Beweisstück | Akte; Beweisstück; Diplom; Dokument; Lizenz; Schein; Schriftstück; Vertrag; Zeugnis |
document | Beleg | Dokument; Nachricht; Schriftstück; Text |
kwijting | Beleg; Empfangsschein; Kassenbon; Kassenschein; Quittung | |
kwitantie | Beleg; Empfangsschein; Kassenbon; Kassenschein; Quittung | |
reçu | Beleg; Bescheinigung; Empfangsbestätigung; Empfangsschein; Quittung; Rückschein | Abschnitt; Empfangsschein; Kassenbon; Kassenschein; Lieferschein; Schein; Zettel; Überweisungsschein |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
boekstuk | Beleg |
Synonyms for "Beleg":
Wiktionary Translations for Beleg:
Beleg
Beleg
Cross Translation:
noun
-
een stuk waarin iets als waar wordt gesteld
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Beleg | → reçu; betalingsbewijs | ↔ voucher — A receipt |
• Beleg | → adstructie; bewijs; teken | ↔ preuve — Traductions à trier suivant le sens |
• Beleg | → bewijs; blijk; teken; merkteken; wenk; adstructie; attest; certificaat; getuigenis; getuigschrift; testimonium; verklaring; getuigenverklaring | ↔ témoignage — action de témoigner ; rapport d’un ou de plusieurs témoins sur un fait, soit de vive voix, soit par écrit. |
Dutch
Detailed Translations for Beleg from Dutch to German
Beleg form of beleg:
-
het beleg (belegering)
-
het beleg (broodbeleg)
Translation Matrix for beleg:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Belag | beleg; belegering | coating; karpet; laag; tapijt; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed |
Belagerung | beleg; belegering | |
Brotaufstrich | beleg; broodbeleg | |
Brotbelag | beleg; broodbeleg |
Related Words for "beleg":
Related Definitions for "beleg":
Wiktionary Translations for beleg:
beleg
Cross Translation:
noun
-
langdurige uitsluiting van de buitenwereld door een vijandige strijdmacht
- beleg → Belagerung
-
voedzame en smakelijke bedekking van een boterham
- beleg → Belag
-
afgewerkte tegenkant van naaiwerk
- beleg → Besatz
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beleg | → Belagerung | ↔ siege — military blockade of settlement |
• beleg | → Stuhl; Sitz | ↔ siège — Meuble utilisé pour s’asseoir |
Beleg form of beleggen:
-
beleggen (investeren)
Conjugations for beleggen:
o.t.t.
- beleg
- belegt
- belegt
- beleggen
- beleggen
- beleggen
o.v.t.
- belegde
- belegde
- belegde
- belegden
- belegden
- belegden
v.t.t.
- heb belegd
- hebt belegd
- heeft belegd
- hebben belegd
- hebben belegd
- hebben belegd
v.v.t.
- had belegd
- had belegd
- had belegd
- hadden belegd
- hadden belegd
- hadden belegd
o.t.t.t.
- zal beleggen
- zult beleggen
- zal beleggen
- zullen beleggen
- zullen beleggen
- zullen beleggen
o.v.t.t.
- zou beleggen
- zou beleggen
- zou beleggen
- zouden beleggen
- zouden beleggen
- zouden beleggen
diversen
- beleg!
- belegt!
- belegd
- beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beleggen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anlegen | beleggen; investeren | aan een touw vastleggen; aan land gaan; aan wal gaan; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanmeren; aantrekken; afmeren; bevestigen; debarkeren; installeren; landen; meren; monteren en aansluiten; neerkomen; ontschepen; op de grond komen; plaatsen; terechtkomen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren |
investieren | beleggen; investeren | ergens geld aan uitgeven |
investierenin | beleggen; investeren |
Related Words for "beleggen":
Wiktionary Translations for beleggen:
beleggen
Cross Translation:
verb
-
geld steken in een naar verwacht winstgevende onderneming
- beleggen → anlegen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beleggen | → hervorrufen; antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• beleggen | → vermitteln; hervorrufen; antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; anschaffen; beschaffen; besorgen; verschaffen | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |
• beleggen | → beziehen; überziehen; belegen; decken; bedecken; einhüllen; verhüllen; zudecken; bespannen | ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général) |
• beleggen | → hervorrufen; legen; stellen; identifizieren | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |