Summary
German to Dutch: more detail...
-
Eile:
- haast; spoed; ijl; haastigheid; overijling; gehaastheid; snelheid; vaart; tempo; gang; vlugheid
- eilen:
-
Wiktionary:
- Eile → haast
- Eile → snelheid, tempo, vaart, aanblik, aanzien, air, verschijning, schijn, uiterlijk, voorkomen, zeilstand, rapheid, vlugheid, spoed, gezwindheid, haastigheid, haast, ijl
- eilen → bespoedigen, haasten, afraffelen
German
Detailed Translations for Eile from German to Dutch
Eile:
-
die Eile (Dringlichkeit; Hast; Überstürzung; Hetze; Tempo; Raschheit; Schnelligkeit; Gehetz; Emsigkeit)
-
die Eile (Schnelligkeit; Geschwindigkeit; Fahrgeschwindigkeit; Tempo; Hast; Reisegeschwindigkeit)
-
die Eile
Translation Matrix for Eile:
Synonyms for "Eile":
Wiktionary Translations for Eile:
Eile
Eile
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Eile | → snelheid; tempo; vaart; aanblik; aanzien; air; verschijning; schijn; uiterlijk; voorkomen; zeilstand | ↔ allure — façon d’aller, de marcher. |
• Eile | → rapheid; snelheid; vlugheid; spoed; vaart; gezwindheid; haastigheid; haast; ijl | ↔ hâte — Extrême promptitude, vivacité, rapidité avec laquelle on fait quelque chose. |
• Eile | → snelheid; tempo; vaart; rapheid; vlugheid; spoed; gezwindheid | ↔ rapidité — célérité, grande vitesse. |
• Eile | → snelheid; tempo; vaart | ↔ vitesse — allure, rapidité lors d’un mouvement. |
eilen:
-
eilen (beeilen; jagen; hetzen; hasten; wetzen)
-
eilen (hetzen; jagen; hasten; wetzen)
-
eilen (hasten; jagen; hetzen; sich beeilen; beeilen; wetzen; sputen)
zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen-
zich haasten verb
-
zich spoeden verb
-
reppen verb
-
-
eilen (rennen; laufen; jagen; hasten)
-
eilen (sich beeilen; hasten; jagen; hetzen; wetzen)
haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden-
zich spoeden verb
-
eilen (jagen; laufen; tragen; stürzen; rennen; fangen; spritzen; springen; hetzen; fegen; hasten; wetzen; sprinten; galoppieren)
tempo maken-
tempo maken verb
-
-
eilen (schnelllaufen; rennen; laufen; spurten; sprinten; wettlaufen; spritzen; traben; jagen; springen; rasen; hetzen; hasten; stürzen; schuften; wetzen; galoppieren)
-
eilen (hetzen; hasten; wetzen)
-
eilen (Tempo machen)
Conjugations for eilen:
Präsens
- eile
- eilst
- eilt
- eilen
- eilt
- eilen
Imperfekt
- eilte
- eiltest
- eilte
- eilten
- eiltet
- eilten
Perfekt
- bin geeilt
- bist geeilt
- ist geeilt
- sind geeilt
- seid geeilt
- sind geeilt
1. Konjunktiv [1]
- eile
- eilest
- eile
- eilen
- eilet
- eilen
2. Konjunktiv
- eilte
- eiltest
- eilte
- eilten
- eiltet
- eilten
Futur 1
- werde eilen
- wirst eilen
- wird eilen
- werden eilen
- werdet eilen
- werden eilen
1. Konjunktiv [2]
- würde eilen
- würdest eilen
- würde eilen
- würden eilen
- würdet eilen
- würden eilen
Diverses
- eil!
- eilt!
- eilen Sie!
- geeilt
- eilend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for eilen:
Synonyms for "eilen":
Wiktionary Translations for eilen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• eilen | → bespoedigen | ↔ accelerate — to hasten |
• eilen | → haasten | ↔ hasten — to move in a quick fashion |
• eilen | → afraffelen | ↔ rush — hurry |