Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: durchsetzen

German and Dutch Translation Search Results for durchsetzen

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. durchsetzen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for durchsetzen from German to Dutch

durchsetzen:

durchsetzen verb (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)

  1. durchsetzen (durchhalten; einprägen; hämmern; )
    doorzetten; doordouwen
    • doorzetten verb (zet door, zette door, zetten door, doorgezet)
    • doordouwen verb (douw door, douwt door, douwde door, douwden door, doorgedouwd)
  2. durchsetzen (andringen)
    aandringen; aanhouden; op iets aandringen
  3. durchsetzen (andringen; dringen)
    opdringen
    • opdringen verb (dring op, dringt op, drong op, drongen op, opgedrongen)
  4. durchsetzen (durchführen)
    doordrijven
    • doordrijven verb (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)
  5. durchsetzen
    doorduwen
    • doorduwen verb (duw door, duwt door, duwde door, duwden door, doorgeduwd)
  6. durchsetzen (fertigbringen; gelingen; bestehen; )
    slagen voor
  7. durchsetzen (fertigbringen; schaffen; vollführen; )
    voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; klaarspelen; bedingen; fixen; lappen
    • bewerkstelligen verb (bewerkstellig, bewerkstelligt, bewerkstelligde, bewerkstelligden, bewerkstelligd)
    • klaarspelen verb (speel klaar, speelt klaar, speelde klaar, speelden klaar, klaargespeeld)
    • bedingen verb (beding, bedingt, bedong, bedongen, bedongen)
    • fixen verb
    • lappen verb (lap, lapt, lapte, lapten, gelapt)

Conjugations for durchsetzen:

Präsens
  1. durchsetze
  2. durchsetzt
  3. durchsetzt
  4. durchsetzen
  5. durchsetzt
  6. durchsetzen
Imperfekt
  1. durchsetzte
  2. durchsetztest
  3. durchsetzte
  4. durchsetzten
  5. durchsetztet
  6. durchsetzten
Perfekt
  1. habe durchgesetzt
  2. hast durchgesetzt
  3. hat durchgesetzt
  4. haben durchgesetzt
  5. habt durchgesetzt
  6. haben durchgesetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. durchsetze
  2. durchsetzest
  3. durchsetze
  4. durchsetzen
  5. durchsetzet
  6. durchsetzen
2. Konjunktiv
  1. durchsetzte
  2. durchsetztest
  3. durchsetzte
  4. durchsetzten
  5. durchsetztet
  6. durchsetzten
Futur 1
  1. werde durchsetzen
  2. wirst durchsetzen
  3. wird durchsetzen
  4. werden durchsetzen
  5. werdet durchsetzen
  6. werden durchsetzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde durchsetzen
  2. würdest durchsetzen
  3. würde durchsetzen
  4. würden durchsetzen
  5. würdet durchsetzen
  6. würden durchsetzen
Diverses
  1. durchsetz!
  2. durchsetzt!
  3. durchsetzen Sie!
  5. durchgesetzt
  6. durchsetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for durchsetzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanhouden Ausdauer; Beharrlichkeit; Beharrung; Standhaftigkeit; Standhalten; Zähigkeit
lappen Lappen; Stofflappen; Tücher
opdringen Aufdrängen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aandringen andringen; durchsetzen drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; herandringen; nerven
aanhouden andringen; durchsetzen andauern; anhalten; durchgehen; einsperren; erfassen; ergreifen; fassen; fesseln; festnehmen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; greifen; kontinuieren; standhalten; verfolgen; verhaften; weitergehen; weiterlaufen; währen
bedingen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen
bewerkstelligen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen bilden; realisieren; schaffen; verwirklichen; vollführen; zurechtbringen; zustande bringen
doordouwen betreiben; durchdringen; durchhalten; durchsetzen; einimpfen; einpfeffern; einprägen; einschneiden; einschärfen; festhaken; fortsetzen; hämmern
doordrijven durchführen; durchsetzen
doorduwen durchsetzen
doorzetten betreiben; durchdringen; durchhalten; durchsetzen; einimpfen; einpfeffern; einprägen; einschneiden; einschärfen; festhaken; fortsetzen; hämmern andauern; anhalten; ausharren
fixen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen
klaarspelen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen beenden; einseifen; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollenden; zuendespielen; zustandebringen
lappen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen deichseln; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinkriegen; schaukeln
op iets aandringen andringen; durchsetzen
opdringen andringen; dringen; durchsetzen
slagen voor ankommen; bestehen; durchsetzen; fertigbringen; gelingen; geraten; glücken; hinkommen; schicken; schmeißen; zurechtkommen
voor elkaar krijgen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen beenden; einseifen; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollenden; zuendespielen; zustandebringen

Synonyms for "durchsetzen":


Wiktionary Translations for durchsetzen:

Cross Translation:
FromToVia
• durchsetzen → resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op ↔ aboutir — toucher par un bout.
• durchsetzen → halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot ↔ atteindre — toucher de loin au moyen d’un projectile.







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.1194 seconds
Page rendered in 1.0 seconds