Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate Abrutschen

Translate Abrutschen from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

Abrutschen:
- inzakken; kelderen; terugvallen; sterk in waarde dalen; ricocheren; afketsen; terugkaatsen; afstuiten

German

Detailed Translations for Abrutschen from German to Dutch

Abrutschen:

Abrutschen [das ~] noun

Abrutschen (stark im Wert fallen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen)
inzakken; kelderen; terugvallen; sterk in waarde dalen
- inzakken [znw.] noun
- kelderen [znw.] noun
- terugvallen [znw.] noun
- sterk in waarde dalen [znw.] noun
Abrutschen (Abprallen; Einsinken)
ricocheren; afketsen; terugkaatsen; afstuiten
- ricocheren [znw.] noun
- afketsen [znw.] noun
- terugkaatsen [znw.] noun
- afstuiten [znw.] noun

Translation Matrix for Abrutschen:

Noun	Related Translations	Other Translations
afketsen	Abprallen; Abrutschen; Einsinken
afstuiten	Abprallen; Abrutschen; Einsinken
inzakken	Abrutschen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen; stark im Wert fallen
kelderen	Abrutschen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen; stark im Wert fallen
ricocheren	Abprallen; Abrutschen; Einsinken
sterk in waarde dalen	Abrutschen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen; stark im Wert fallen
terugkaatsen	Abprallen; Abrutschen; Einsinken
terugvallen	Abrutschen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen; stark im Wert fallen
Verb	Related Translations	Other Translations
afketsen		ablehnen; abprallen; abschlagen; abweisen; ausschlagen; verweigern; zurückweisen
afstuiten		abprallen; zurückprallen
inzakken		abnehmen; einsacken; einsinken; einstürzen; rücklaufen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
kelderen		abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; kippen; purzeln; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; stark im Wert fallen; stolpern; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen; versenken; versinken; verzinken; zinken
ricocheren		ablehnen; abprallen; abschlagen; abweisen; ausschlagen; verweigern; zurückweisen
sterk in waarde dalen		stark im Wert fallen; stürzen
terugkaatsen		echoen; erhallen; reflektieren; resonieren; spiegeln; widerhallen; widerspiegeln
terugvallen		zurückfallen

External Machine Translations: