Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate besuche

Translate besuche from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. besuchen:
  2. Wiktionary:

German

Detailed Translations for besuche from German to Dutch

besuche form of besuchen:

besuchen verb (besuche, besuchst, besucht, besuchte, besuchtet, besucht)

  1. besuchen (vorbeikommen)
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; op bezoek komen; opzoeken; inlopen; aankomen
    • bezoeken verb (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen verb (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen verb (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • opzoeken verb (zoek op, zoekt op, zocht op, zochten op, opgezocht)
    • inlopen verb (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
  2. besuchen (auf Besuch gehen; vorbeikommen; aufsuchen; vorüberkommen)
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; iemand opzoeken; op visite gaan; langsgaan; aankomen
    • bezoeken verb (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen verb (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen verb (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • langsgaan verb (ga langs, gaat langs, ging langs, gingen langs, langsgegaan)
    • aankomen verb (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)

Conjugations for besuchen:

Präsens
  1. besuche
  2. besuchst
  3. besucht
  4. besuchen
  5. besucht
  6. besuchen
Imperfekt
  1. besuchte
  2. besuchtest
  3. besuchte
  4. besuchten
  5. besuchtet
  6. besuchten
Perfekt
  1. habe besucht
  2. hast besucht
  3. hat besucht
  4. haben besucht
  5. habt besucht
  6. haben besucht
1. Konjunktiv [1]
  1. besuche
  2. besuchest
  3. besuche
  4. besuchen
  5. besuchet
  6. besuchen
2. Konjunktiv
  1. besuchte
  2. besuchtest
  3. besuchte
  4. besuchten
  5. besuchtet
  6. besuchten
Futur 1
  1. werde besuchen
  2. wirst besuchen
  3. wird besuchen
  4. werden besuchen
  5. werdet besuchen
  6. werden besuchen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde besuchen
  2. würdest besuchen
  3. würde besuchen
  4. würden besuchen
  5. würdet besuchen
  6. würden besuchen
Diverses
  1. besuch!
  2. besucht!
  3. besuchen Sie!
  5. besucht
  6. besuchend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for besuchen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aankomen Ankommen; Arrivieren
inlopen Anlaufen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aankomen auf Besuch gehen; aufsuchen; besuchen; vorbeikommen; vorüberkommen angelangen; ankommen; arrivieren; aufhören; beenden; dicker und schwerder werden; einlaufen; eintreffen; enden; hinkommen; zunehmen
bezoeken auf Besuch gehen; aufsuchen; besuchen; vorbeikommen; vorüberkommen
iemand opzoeken auf Besuch gehen; aufsuchen; besuchen; vorbeikommen; vorüberkommen
inlopen besuchen; vorbeikommen einholen; hereinfallen; überholen
langsgaan auf Besuch gehen; aufsuchen; besuchen; vorbeikommen; vorüberkommen
langskomen auf Besuch gehen; aufsuchen; besuchen; vorbeikommen; vorüberkommen
op bezoek komen besuchen; vorbeikommen
op visite gaan auf Besuch gehen; aufsuchen; besuchen; vorbeikommen; vorüberkommen
opzoeken besuchen; vorbeikommen aufsuchen; auftreiben; nachschlagen; nachsehen; suchen
voorbijkomen auf Besuch gehen; aufsuchen; besuchen; vorbeikommen; vorüberkommen

Synonyms for "besuchen":


Wiktionary Translations for besuchen:

besuchen
verb
  1. jemanden aufsuchen, um mit ihm eine Weile zusammen sein zu können
besuchen
verb
  1. varend bezoeken
  2. bij iemand langsgaan of langskomen
Cross Translation:
FromToVia
• besuchen → aanwezig zijn; bijwonen; volgen ↔ attend — to be present at
• besuchen → bezoeken ↔ call — to pay a social visit
• besuchen → bezoeken; opzoeken ↔ visit — to go and meet (someone)
• besuchen → bezoek; visite ↔ visite — Action d’aller voir quelqu’un par civilité ou par devoir. (Sens général).
• besuchen → afgaan; bezoeken; opzoeken ↔ visiter — désuet|fr aller voir quelqu’un chez lui sans séjourner.

External Machine Translations:






Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0442 seconds
Page rendered in 1.0 seconds