Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate erörtert

Translate erörtert from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. erörtert:
  2. erörtern:
  3. Wiktionary:

German

Detailed Translations for erörtert from German to Dutch

erörtert:

erörtert adj

  1. erörtert
    besproken

Translation Matrix for erörtert:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
besproken erörtert

erörtert form of erörtern:

erörtern verb (erörtere, erörterst, erörtert, erörterte, erörtertet, erörtert)

  1. erörtern (reagieren auf; durchnehmen; ansprechen)
    reageren op; erop ingaan; ingaan op
    • erop ingaan verb (ga erop in, gaat erop in, ging erop in, gingen erop in, erop ingegaan)
    • ingaan op verb (ga in op, gaat in op, ging in op, gingen in op, ingegaan op)
  2. erörtern (besprechen; durchsprechen; diskutieren; )
    bespreken; bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten
    • bespreken verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
    • doorspreken verb (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)
    • bepraten verb (bepraat, bepraatte, bepraatten, bepraat)
    • doorpraten verb (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
  3. erörtern (verdeutlichen; erklären; auseinandersetzen; )
    uitleggen; verduidelijken; uiteenzetten; ontvouwen
    • uitleggen verb (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verduidelijken verb (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • uiteenzetten verb (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • ontvouwen verb (ontvouw, ontvouwt, ontvouwde, ontvouwden, ontvouwd)
  4. erörtern (erklären; verdeutlichen; erläutern; )
    verduidelijken; nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen
    • verduidelijken verb (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • nader verklaren verb (verklaar nader, verklaart nader, verklaarde nader, verklaarden nader, nader verklaard)
    • toelichten verb (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • uiteenzetten verb (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • uitleggen verb (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
  5. erörtern (über etwas sprechen; besprechen; bereden; durchnehmen)
    onderwerp behandelen; spreken over

Conjugations for erörtern:

Präsens
  1. erörtere
  2. erörterst
  3. erörtert
  4. erörteren
  5. erörtert
  6. erörteren
Imperfekt
  1. erörterte
  2. erörtertest
  3. erörterte
  4. erörterten
  5. erörtertet
  6. erörterten
Perfekt
  1. habe erörtert
  2. hast erörtert
  3. hat erörtert
  4. haben erörtert
  5. habt erörtert
  6. haben erörtert
1. Konjunktiv [1]
  1. erörtere
  2. erörterest
  3. erörtere
  4. erörteren
  5. erörteret
  6. erörteren
2. Konjunktiv
  1. erörterte
  2. erörtertest
  3. erörterte
  4. erörterten
  5. erörtertet
  6. erörterten
Futur 1
  1. werde erörtern
  2. wirst erörtern
  3. wird erörtern
  4. werden erörtern
  5. werdet erörtern
  6. werden erörtern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde erörtern
  2. würdest erörtern
  3. würde erörtern
  4. würden erörtern
  5. würdet erörtern
  6. würden erörtern
Diverses
  1. erörter!
  2. erörtert!
  3. erörteren Sie!
  5. erörtert
  6. erörternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for erörtern:

NounRelated TranslationsOther Translations
bespreken Besprechen; Sprechen über
spreken over Besprechen; Sprechen über
VerbRelated TranslationsOther Translations
bediscussiëren ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern
bepraten ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern
bespreken ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern ein Reis buchen; ein Reis reservieren
doorpraten ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern weiterreden; weitersprechen
doorspreken ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern beraten; bereden; durchdiskutieren; durchsprechen; konsultieren
erop ingaan ansprechen; durchnehmen; erörtern; reagieren auf
ingaan op ansprechen; durchnehmen; erörtern; reagieren auf
nader verklaren aufklären; auseinandersetzen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; klären; verdeutlichen
onderwerp behandelen bereden; besprechen; durchnehmen; erörtern; über etwas sprechen
ontvouwen aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; schildern; verdeutlichen entfalten; falten; offenfalten
praten over ansprechen; beanstanden; beraten; bereden; besprechen; beurteilen; debattieren; diskutieren; durchdiskutieren; durchnehmen; durchsprechen; erörtern
reageren op ansprechen; durchnehmen; erörtern; reagieren auf
spreken over bereden; besprechen; durchnehmen; erörtern; über etwas sprechen
toelichten aufklären; auseinandersetzen; darlegen; erklären; erläutern; erörtern; klären; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; auslegen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern; interpretieren; klären; verdeutlichen
uiteenzetten aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; klären; schildern; verdeutlichen auseinandersetzen; benachrichtigen; erzählen; mitteilen; schildern; spreizen
uitleggen aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; klären; schildern; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern
verduidelijken aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; klären; schildern; verdeutlichen aufklären; auseinandersetzen; auslegen; erklären; interpretieren; klären; verdeutlichen

Synonyms for "erörtern":


Wiktionary Translations for erörtern:

Cross Translation:
FromToVia
• erörtern → discussiëren; overleggen; debatteren; bepraten; bediscussiëren; bespreken ↔ discuss — to converse or debate concerning a particular topic
• erörtern → bespreken; discuteren; van gedachten wisselen; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.

External Machine Translations:






Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0454 seconds
Page rendered in 1.0 seconds