Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate herreichen

Translate herreichen from German to Dutch

Summary

German to Dutch: more detail...

herreichen:
- verstrekken; verlenen; geven; schenken
Wiktionary:
- herreichen → schenken, geven, doneren, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen, aanbotsen, geduwd worden, zich stoten, aangeven, aanreiken, doorbrengen, verdrijven, uitgaan, uitkomen, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, opbrengen, toebrengen, toekennen, verlenen

German

Detailed Translations for herreichen from German to Dutch

herreichen:

herreichen verb (herreiche, herreichst, herreicht, herreichte, herreichtet, hergereicht)

herreichen (besorgen; zustellen; hergeben; reichen; austragen; senden; liefern; ins Haus liefern)
verstrekken; verlenen; geven; schenken
- verstrekken verb (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
- verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
- geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
- schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)

Conjugations for herreichen:

Präsens

herreiche
herreichst
herreicht
herreichen
herreicht
herreichen

Imperfekt

herreichte
herreichtest
herreichte
herreichten
herreichtet
herreichten

Perfekt

habe hergereicht
hast hergereicht
hat hergereicht
haben hergereicht
habt hergereicht
haben hergereicht

1. Konjunktiv [1]

herreiche
herreichest
herreiche
herreichen
herreichet
herreichen

2. Konjunktiv

herreichte
herreichtest
herreichte
herreichten
herreichtet
herreichten

Futur 1

werde herreichen
wirst herreichen
wird herreichen
werden herreichen
werdet herreichen
werden herreichen

1. Konjunktiv [2]

würde herreichen
würdest herreichen
würde herreichen
würden herreichen
würdet herreichen
würden herreichen

Diverses

herreiche!
herreicht!
herreichen Sie!
hergereicht
herreichend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for herreichen:

Verb	Related Translations	Other Translations
geven	austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen	anbieten; ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; bieten; darbieten; darreichen; einflößen; eingeben; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; hergeben; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; jemandem etwas verabreichen; präsentieren; reichen; schenken; spenden; stiften; verabreichen; verehren; verordnen; verschenken; überreichen
schenken	austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen	ausgießen; ausschütten; ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; hineingießen; nachgiessen; nachschenken; schenken; schütten; spenden; stiften; stürzen; verehren; verschenken; weggeben
verlenen	austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen	bewilligen; erlauben; genehmigen; gestatten; gewähren; zuerkennen; zugestehen
verstrekken	austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen	ausgeben; bereitstellen; einflößen; eingeben; geben; jemandem etwas verabreichen; schaffen; verabreichen; verordnen; verschaffen; zur Verfügung stellen

Wiktionary Translations for herreichen:

Cross Translation:

From	To	Via
• herreichen	→ schenken; geven; doneren; aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; aangeven; aanreiken; doorbrengen; verdrijven; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; opbrengen; toebrengen; toekennen; verlenen	↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.