Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. saën:


German

Detailed Translations for saën from German to Dutch

saën:

saën verb

  1. saën (einsäen; bestreuen; aussäen; )
    zaaien; bezaaien; inzaaien
    • zaaien verb (zaai, zaait, zaaide, zaaiden, gezaaid)
    • bezaaien verb (bezaai, bezaait, bezaaide, bezaaiden, bezaaid)
    • inzaaien verb (zaai in, zaait in, zaaide in, zaaiden in, ingezaaid)

Translation Matrix for saën:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bezaaien ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen bestreuen; besäen
inzaaien ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen
zaaien ausstreuen; aussäen; bestreuen; besäen; einsäen; saën; streuen