Detailed Translations for zustellen from German to Dutch
zustellen:
-
leveren;
bezorgen;
aanleveren;
brengen;
afleveren;
overhandigen;
toeleveren
-
leveren
verb
(lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
-
bezorgen
verb
(bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
-
aanleveren
verb
(lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
-
brengen
verb
(breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
-
afleveren
verb
(lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
-
overhandigen
verb
(overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
-
toeleveren
verb
(lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
-
verstrekken;
verlenen;
geven;
schenken
-
verstrekken
verb
(verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
-
verlenen
verb
(verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
-
geven
verb
(geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
-
schenken
verb
(schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
-
bezorgen;
brengen;
afleveren;
bestellen;
rondbrengen;
thuisbezorgen
-
bezorgen
verb
(bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
-
brengen
verb
(breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
-
afleveren
verb
(lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
-
bestellen
verb
(bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
-
rondbrengen
verb
(breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)
-
thuisbezorgen
verb
(bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
-
bestellen;
brengen;
afgeven;
bezorgen;
afleveren;
thuisbezorgen;
overhandigen
-
bestellen
verb
(bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
-
brengen
verb
(breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
-
afgeven
verb
(geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
-
bezorgen
verb
(bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
-
afleveren
verb
(lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
-
thuisbezorgen
verb
(bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
-
overhandigen
verb
(overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
-
-
Conjugations for zustellen:
Präsens
- stelle zu
- stellst zu
- stellt zu
- stellen zu
- stellt zu
- stellen zu
Imperfekt
- stellte zu
- stelltest zu
- stellte zu
- stellten zu
- stelltet zu
- stellten zu
Perfekt
- habe zugestellt
- hast zugestellt
- hat zugestellt
- haben zugestellt
- habt zugestellt
- haben zugestellt
1. Konjunktiv [1]
- stelle zu
- stellest zu
- stelle zu
- stellen zu
- stellet zu
- stellen zu
2. Konjunktiv
- stellte zu
- stelltest zu
- stellte zu
- stellten zu
- stelltet zu
- stellten zu
Futur 1
- werde zustellen
- wirst zustellen
- wird zustellen
- werden zustellen
- werdet zustellen
- werden zustellen
1. Konjunktiv [2]
- würde zustellen
- würdest zustellen
- würde zustellen
- würden zustellen
- würdet zustellen
- würden zustellen
Diverses
- stell zu!
- stellt zu!
- stellen Sie zu!
- zugestellt
- zustellend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for zustellen:
Synonyms for "zustellen":
External Machine Translations: