English
Detailed Translations for employability from English to Dutch
employability: (*Using Word and Sentence Splitter)
- employ: gebruiken; toepassen; aannemen; aantrekken; benutten; aanwenden; inhuren; aangrijpen; in dienst nemen; hanteren; gebruik maken van; bezigen; uitzenden; detacheren; tewerkstellen; utiliseren
- ability: vaardigheid; capaciteit; aanleg; talent; bekwaamheid; gave; knobbel; vernuft; begaafdheid; scherpzinnigheid; vermogen; geldelijk vermogen; kracht; kwaliteit; kunde; kundigheid; ter zake kundigheid; geschiktheid; kunst; truc; behendigheid; kunstje; kunstgreep; handigheid; motorvermogen
Wiktionary Translations for employability:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• employability | → bruikbaarheid | ↔ employabilité — qualité de ce qui est employable. |