Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. belief:
  2. Wiktionary:
Dutch to English:   more detail...
  1. believen:
  2. Wiktionary:


English

Detailed Translations for belief from English to Dutch

belief:

belief [the ~] noun

  1. the belief (religious conviction; religion; disposition; )
    de geloofsovertuiging; het geloof; de gezindheid; de confessie; de gezindte
  2. the belief (conviction; persuasion)
    de overtuiging; overtuigdheid

Translation Matrix for belief:

NounRelated TranslationsOther Translations
confessie belief; creed; disposition; divine worship; faith; inclination; religion; religious conviction acknowledgement; admission; confession
geloof belief; creed; disposition; divine worship; faith; inclination; religion; religious conviction confidence; divine worship; faith; persuasion; religion
geloofsovertuiging belief; creed; disposition; divine worship; faith; inclination; religion; religious conviction
gezindheid belief; creed; disposition; divine worship; faith; inclination; religion; religious conviction conviction; creed; disposition; idea; inclination; notion; opinion; tendency; tenor; trend; view
gezindte belief; creed; disposition; divine worship; faith; inclination; religion; religious conviction
overtuigdheid belief; conviction; persuasion
overtuiging belief; conviction; persuasion conviction; creed; disposition; idea; inclination; notion; opinion; view
- feeling; impression; notion; opinion
OtherRelated TranslationsOther Translations
- belief in God; faith; faith in God

Related Words for "belief":


Synonyms for "belief":


Antonyms for "belief":

  • unbelief

Related Definitions for "belief":

  1. a vague idea in which some confidence is placed1
    • it strengthened my belief in his sincerity1
  2. any cognitive content held as true1

Wiktionary Translations for belief:

belief
noun
  1. religious or moral convictions
  2. religious faith
  3. the quality or state of believing
  4. something believed
  5. mental acceptance of a claim as truth
belief
noun
  1. de overtuiging dat iets zo is

Cross Translation:
FromToVia
belief geloof Glaube — religiöses Bekenntnis, Religion
belief geloof; vertrouwen; fiducie foi — Croyance aux vérités de la religion.

Related Translations for belief



Dutch

Detailed Translations for belief from Dutch to English

believen:

believen [het ~] noun

  1. het believen (goeddunken)
    the discretion; the consent

believen verb (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)

  1. believen (moeten; willen)
    to must; to want; to have to; to need
    • must verb (must)
    • want verb (wants, wanted, wanting)
    • have to verb (has to, had to, having to)
    • need verb (needs, needed, needing)
  2. believen (goeddunken; aanstaan)
    to fancy; to please; to think fit; to like; do what you think is right

Conjugations for believen:

o.t.t.
  1. belief
  2. belieft
  3. belieft
  4. believen
  5. believen
  6. believen
o.v.t.
  1. beliefde
  2. beliefde
  3. beliefde
  4. beliefden
  5. beliefden
  6. beliefden
v.t.t.
  1. heb beliefd
  2. hebt beliefd
  3. heeft beliefd
  4. hebben beliefd
  5. hebben beliefd
  6. hebben beliefd
v.v.t.
  1. had beliefd
  2. had beliefd
  3. had beliefd
  4. hadden beliefd
  5. hadden beliefd
  6. hadden beliefd
o.t.t.t.
  1. zal believen
  2. zult believen
  3. zal believen
  4. zullen believen
  5. zullen believen
  6. zullen believen
o.v.t.t.
  1. zou believen
  2. zou believen
  3. zou believen
  4. zouden believen
  5. zouden believen
  6. zouden believen
diversen
  1. belief!
  2. belieft!
  3. beliefd
  4. believend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for believen:

NounRelated TranslationsOther Translations
consent believen; goeddunken accoord; afspraak; akkoord; goedkeuring; instemming; jawoord; overeenkomst; regeling; schikking; toestemming; welbevinden
discretion believen; goeddunken gevoeligheid mbt het betamelijke; kiesheid
fancy bui; gril; keuze; kuur; luim; nuk; smaak; voorkeur; voorliefde
must must; vereiste
need armoede; behoeftigheid; ellende; gebrek; hulpbehoevendheid; nood; noodwendigheid
want armoede; behoefte; ellende; gebrek; gemis
VerbRelated TranslationsOther Translations
do what you think is right aanstaan; believen; goeddunken
fancy aanstaan; believen; goeddunken houden van; lekker vinden; lusten; visualiseren
have to believen; moeten; willen
like aanstaan; believen; goeddunken aanstaan; amuseren; bevallen; conveniëren; genieten; genot hebben van; houden van; lekker vinden; lusten; prettig vinden
must believen; moeten; willen
need believen; moeten; willen behoeven; benodigen; hoeven; nodig hebben
please aanstaan; believen; goeddunken aangenaam aandoen; aangenaam maken; aanstaan; begeerte stillen; behagen; bevallen; bevredigen; blij maken; gelieven; plezieren; tevreden stellen; tevredenstellen; vergenoegen; voldoening geven
think fit aanstaan; believen; goeddunken
want believen; moeten; willen begeren; behoeven; benodigen; nodig hebben; verlangen; wensen; willen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
like dergelijk; dergelijke; dusdanig; evenzo; in overeenstemming met; naar; net zo; zo een; zo'n; zoals; zodanig; zoiets; zowel als; zulk; zulke
AdverbRelated TranslationsOther Translations
please ach; alsjeblieft; alstublieft; s.v.p.; toe

Wiktionary Translations for believen:

believen
verb
  1. naar de zin zijn