English

Detailed Translations for momentum from English to Dutch

momentum:

momentum [the ~] noun

  1. the momentum (drive; thoroughness; energy; )
    momentum; de esprit; de energie; de daadkracht; de werklust; de kracht; de puf; de aandrift; de fut
  2. the momentum (boost; stimulus; incentive; )
    de stimulans; de impuls; de prikkel
  3. the momentum (drive; impetus)
    de stuwkracht; de voortstuwing; de dynamiek
  4. the momentum (gusto; efficacy; vigour; zest; vigor)
    de voortvarendheid

Translation Matrix for momentum:

NounRelated TranslationsOther Translations
aandrift drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness craving; drive; impulse; instigation; instinct; natural drive; natural urge; urge; urging
daadkracht drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness
dynamiek drive; impetus; momentum intensity; power; strength; vigor; vigour
energie drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness current; electric current; intensity; power; strength; vigor; vigour; will-power
esprit drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness
fut drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness
impuls boost; drive; impetus; impulse; incentive; momentum; spur; stimulus caprice; craving; impulse; instigation; urging; whim
kracht drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness ability; authority; capacity; courage; fervor; fervour; fiber; fibre; fierceness; force; fortitude; intensity; power; strength; vehemence; vigor; vigour; violence
momentum drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness
prikkel boost; drive; impetus; impulse; incentive; momentum; spur; stimulus caprice; encouraging; impelling; impulse; incentive; incitement; inciting; stimulant; stimulation; stimulus; thrill; turning on; whim
puf drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness
stimulans boost; drive; impetus; impulse; incentive; momentum; spur; stimulus cheers; encouragement; encouraging; help; impulse; incitement; putting on; stay; stimulant; stimulation; stimulus; support; switching on; thrill; turning on; turning up; urging; urging on
stuwkracht drive; impetus; momentum driving force; force; motive power; propelling-force; propulsion; propulsive force
voortstuwing drive; impetus; momentum propelling-force; propulsion; propulsive force
voortvarendheid efficacy; gusto; momentum; vigor; vigour; zest
werklust drive; energy; gin; impetus; jenever; momentum; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness assiduity; diligence; diligentness; fervor; fervour; industriousness; industry; zeal
- impulse
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
kracht power
OtherRelated TranslationsOther Translations
stimulans lift

Related Words for "momentum":

  • momenta

Synonyms for "momentum":


Related Definitions for "momentum":

  1. the product of a body's mass and its velocity1
    • the momentum of the particles was deduced from meteoritic velocities1
  2. an impelling force or strength1
    • the car's momentum carried it off the road1

Wiktionary Translations for momentum:

momentum
noun
  1. impetus, either of a body in motion, or of an idea or course of events
  2. product of mass and velocity
momentum
noun
  1. product van massa en snelheid
  2. een opgebouwde snelheid

Cross Translation:
FromToVia
momentum zwier Schwung — heftige, starke, zügige Bewegung
momentum aansporing; instigatie; aandrift; drang; aandrang; opwelling; stuwing; impuls incitationaction d’inciter.
momentum aanloop élan — (1)

Related Translations for momentum



Dutch

Detailed Translations for momentum from Dutch to English

momentum:

momentum [znw.] noun

  1. momentum (daadkracht; esprit; energie; )
    the thoroughness; the energy; the momentum; the impetus; the strength; the spunk; the spirit; the jenever; the drive; the gin; the soul

Translation Matrix for momentum:

NounRelated TranslationsOther Translations
drive aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aandrift; aandrijving; autorijden; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; excursie; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing
energy aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
gin aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
impetus aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing
jenever aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust jajem; jenever
momentum aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing; voortvarendheid
soul aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust aard; geaardheid; gemoed; inborst; innerlijk; inslag; karakter; mentaliteit; natuur; psyche; ziel
spirit aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust gedistilleerde drank; gestookte alcohol; innerlijk; psyche; spiritus
spunk aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
strength aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust dynamiek; energie; felheid; fermheid; fiksheid; flinkheid; forsheid; geweld; kracht; macht; spierkracht; sterke kant; sterke zijde; sterkte; stevigheid; vastberadenheid; vermogen
thoroughness aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; doortastendheid; gedegenheid; goede kwaliteit; grondigheid; soliditeit; stevigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
drive aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden