Put on: translate English

Summary

English to Dutch: more detail...

put on:
- aankleden; aantrekken; aandoen; inschakelen; aanzetten; starten; aanmaken; voordoen; voorbinden; omdoen; ontsteken; licht aansteken; onderbinden
- ingeschakeld; aangedaan; aangezet
- aanstellerij; toneel
Wiktionary:
- put on → zetten, aantrekken, aandoen, opzetten
- put on → aantrekken, aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen, forceren, opdringen, aanslaan, belasten, belasting heffen op, veraccijnzen, dwingen, noodzaken, verplichten, zich opdringen, indoen, inleggen, inzetten, accepteren, aannemen, ontvangen, kleden, aankleden, omkleden, staan, bekleden, overtrekken, pleisteren, bepleisteren, stukadoren

English

Detailed Translations for put on from English to Dutch

put-on:

Translation Matrix for put-on:

Noun	Related Translations	Other Translations
-	antic; caper; dupery; fraud; fraudulence; hoax; humbug; joke; prank; trick

Synonyms for "put-on":

parody; lampoon; spoof; sendup; mockery; takeoff; burlesque; travesty; charade; pasquinade; caricature; imitation; impersonation
fraud; fraudulence; dupery; hoax; humbug; trickery; chicanery; chicane; guile; wile; shenanigan
antic; joke; prank; trick; caper; diversion; recreation

Related Definitions for "put-on":

a ludicrous or grotesque act done for fun and amusement¹
something intended to deceive; deliberate trickery intended to gain an advantage¹

put on:

to put on verb (puts on, put on, putting on)

to put on (dress)
aankleden; aantrekken; aandoen
- aankleden verb (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
- aantrekken verb (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
- aandoen verb (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
to put on (switch on; turn on; connect; start; light)
inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
- inschakelen verb (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
- aanzetten verb (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
- aandoen verb (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
- starten verb (start, startte, startten, gestart)
- aanmaken verb (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
to put on
voordoen; voorbinden
- voordoen verb (doe voor, doet voor, deed voor, deden voor, voorgedaan)
- voorbinden verb (bind voor, bindt voor, bond voor, bonden voor, voorgebonden)
to put on
omdoen
- omdoen verb (doe om, doet om, deed om, deden om, omgedaan)
to put on (ignite; inflame; light; kindle)
ontsteken; licht aansteken; aanmaken
- ontsteken verb (ontsteek, ontsteekt, ontstak, ontstaken, ontstoken)
- licht aansteken verb
- aanmaken verb (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
to put on (tie on; fasten on)
onderbinden
- onderbinden verb (bind onder, bindt onder, bond onder, bonden onder, ondergebonden)

Conjugations for put on:

present

put on
put on
puts on
put on
put on
put on

simple past

put on
put on
put on
put on
put on
put on

present perfect

have put on
have put on
has put on
have put on
have put on
have put on

past continuous

was putting on
were putting on
was putting on
were putting on
were putting on
were putting on

future

shall put on
will put on
will put on
shall put on
will put on
will put on

continuous present

am putting on
are putting on
is putting on
are putting on
are putting on
are putting on

subjunctive

be put on
be put on
be put on
be put on
be put on
be put on

diverse

put on!
let's put on!
put on
putting on

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

put on adj

put on (switched on)
ingeschakeld; aangedaan; aangezet
- ingeschakeld adj
- aangedaan adj
- aangezet adj

put on [the ~] noun

the put on (swank; affectation; pose)
de aanstellerij; het toneel
- aanstellerij [de ~ (v)] noun
- toneel [het ~] noun

Translation Matrix for put on:

Noun	Related Translations	Other Translations
aandoen		attiring; clothing; dressing
aankleden		attiring; clothing; dressing
aanmaken		fabrication; making; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
aanstellerij	affectation; pose; put on; swank
aantrekken		alluring; attiring; attracting; charming; clothing; dressing; inviting; pull; tempting
aanzetten		encouraging; impelling; inciting; stimulation; turning on
toneel	affectation; pose; put on; swank	dais; stage
voordoen		demonstrating; showing
Verb	Related Translations	Other Translations
aandoen	connect; dress; light; put on; start; switch on; turn on	bring evil upon; cause; hurt; instigate; switch on; turn on
aankleden	dress; put on	beautify; decorate; embellish
aanmaken	connect; ignite; inflame; kindle; light; put on; start; switch on; turn on	kindle; light
aantrekken	dress; put on	advertise; advertize; draw new members; employ; engage; hire; make propaganda; publish; pull to; recruit; sign on; solicit
aanzetten	connect; light; put on; start; switch on; turn on	activate; bait; drive; encourage; excite; goad; grind; incite; instigate; irritate; nettle; sharpen; stimulate; stir up; strop; urge; whet; whip up
inschakelen	connect; light; put on; start; switch on; turn on	enable; switch on; turn on
licht aansteken	ignite; inflame; kindle; light; put on
omdoen	put on
onderbinden	fasten on; put on; tie on
ontsteken	ignite; inflame; kindle; light; put on	burn loose; catch fire; flare up; ignite; inflame; kindle; light; make burning; set fire to; strike; take fire
starten	connect; light; put on; start; switch on; turn on	begin; bring up; broach; broach a subject; commence; cut into; herald; open; put forward; put on the table; ring in; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake
voorbinden	put on
voordoen	put on	come to light; occur
-	apply; assume; don; gain; get into; mount; turn in; wear
Adjective	Related Translations	Other Translations
aangedaan	put on; switched on	affected; dreadfully cut up by it; moved; touched
ingeschakeld	put on; switched on	powered on
-	assumed; false; fictitious; fictive; pretended; sham
Modifier	Related Translations	Other Translations
aangezet	put on; switched on

Synonyms for "put on":

assumed; false; fictitious; fictive; pretended; sham; counterfeit; imitative
wear; get into; don; assume; dress; get dressed
add
cook; fix; ready; make; prepare
turn in; create
mount; organize; organise; devise; get up; machinate
apply; cover
gull; dupe; slang; befool; cod; fool; take in; put one over; put one across; deceive; betray; lead astray
gain; change state; turn

Antonyms for "put on":

reduce

Related Definitions for "put on":

adopted in order to deceive¹
increase (one's body weight)¹
put clothing on one's body¹
- He put on his best suit for the wedding¹
add to something existing¹
- She put on a sun room¹
add to the odometer¹
- He put on 1,000 miles on this trip¹
apply to a surface¹
prepare and supply with the necessary equipment for execution or performance¹
carry out (performances)¹
put on the stove or ready for cooking¹
- put on the tea, please!¹

Wiktionary Translations for put on:

put on

verb

to place upon
- put on → zetten
to don clothing
- put on → aantrekken; aandoen
to play recorded music
- put on → opzetten

put on

verb

kleding aandoen
- aantrekken → put on

Cross Translation:

From	To	Via
• put on	→ aantrekken	↔ anziehen — ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen
• put on	→ aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen	↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
• put on	→ forceren; opdringen; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; aanslaan; belasten; belasting heffen op; veraccijnzen; dwingen; noodzaken; verplichten; zich opdringen	↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens
• put on	→ aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; indoen; inleggen; inzetten	↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
• put on	→ accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren	↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.

Related Translations for put on

Remove Ads

English and Dutch Translation Search Results for put on

Detailed Translations for put on from English to Dutch

put-on:

Translation Matrix for put-on:

Synonyms for "put-on":

Related Definitions for "put-on":

put on:

to put on verb (puts on, put on, putting on)

to put on (dress)

to put on (switch on; turn on; connect; start; light)

to put on

to put on

to put on (ignite; inflame; light; kindle)

to put on (tie on; fasten on)

Conjugations for put on:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

put on adj

put on (switched on)

put on [the ~] noun

the put on (swank; affectation; pose)

Translation Matrix for put on:

Synonyms for "put on":

Antonyms for "put on":

Related Definitions for "put on":

Wiktionary Translations for put on:

Related Translations for put on