Summary
English to Dutch: more detail...
-
finish:
- beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan; completeren; voltooien; afronden; afmaken; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; afkrijgen; klaarkrijgen; klaren; in orde maken; regelen; afdoen; versieren; garneren; schotels garneren; opmaken; opsmukken; vervolledigen; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken; besluiten; beslissen; aankomen; finishen; naar einde toewerken; uitspreken; uitpraten; opkrijgen; opgebruiken; uitspelen; voor elkaar krijgen; fiksen; klaarspelen; leegmaken; opdrinken; ledigen; uitdrinken; leegdrinken; aflopen; ten einde lopen; opruimen; schoonmaken; reinigen; uitmesten; uitruimen; leegeten; opeten; uithalen; leeghalen; uitkrijgen
- eindpunt; finish; einde; meet; eindstreep; finishlijn; afwerking; fineer; end; uitspreken; uitpraten; uitpraten tot het eind; afkrijgen
-
Wiktionary:
- finish → eindigen, [[gedaan zijn]], ophouden, afwerken, beëindigen, aflopen, afmaken, afronden, afspelen, appreteren, besluiten, voltooien
- finish → meet, eindstreep, finish
- finish → doel, meet, opeten, voltooien, finishen, afwerken, beëindigen, klaarkomen met, volbrengen, bereiden, klaarmaken, toebereiden, verzetten, piek, topje, neus, punt, spits, tip, top, besluit, eind, einde, voleinding, beëindiging, end, aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken, afmaken, afsluiten, besluiten, uitmaken, voleindigen, dempen, vullen, invullen, spekken, volmaken, volschenken, aanvullen, bijwerken, completeren, supplementeren, voleinden, klaren, aflopen, eindigen, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen, afbreken, opbreken, opheffen, staken, stelpen, stopzetten
English
Detailed Translations for finish from English to Dutch
finish:
-
to finish (bring to an end; conclude; end; finish off; bring to a close; bring to a conclusion)
beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan-
een einde maken aan verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
to finish (complete; accomplish; bring to an end; end; get ready; get done)
completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen-
een einde maken aan verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
to finish (fix; have finished; have ended)
-
to finish (garnish; decorate; adorn; trim; dunnage; ornament; dress)
-
to finish (complete; improve; perfect; make better; better)
completeren; voltooien; vervolledigen; afmaken; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken-
perfectioneren verb (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
-
volledig maken verb (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
-
to finish (decide; terminate; come to an end; bring to a close; wind up; end; stop)
-
to finish (end)
-
to finish (conclude; end)
-
to finish (talk over; pronounce; talk out; have out)
-
to finish (get ready)
-
to finish (use up; consume; burn up)
-
to finish (play out)
-
to finish (pull it off; manage; get done; fix; fix it up; pull the trick)
-
to finish (drink up; empty; drink)
-
to finish (come to an end; end; bring to a close; finish off; draw to an end)
eindigen; aflopen; ten einde lopen-
ten einde lopen verb (loop ten einde, loopt ten einde, liep ten einde, liepen ten einde, ten einde gelopen)
-
to finish (clean out; clean up; tidy up; clear out; tidy out; empty; clear)
-
to finish (eat up; eat)
-
to finish (clear out; take out; remove; drain; empty; clean out; clear)
-
to finish (read to the end; get to the end of)
Conjugations for finish:
present
- finish
- finish
- finishes
- finish
- finish
- finish
simple past
- finished
- finished
- finished
- finished
- finished
- finished
present perfect
- have finished
- have finished
- has finished
- have finished
- have finished
- have finished
past continuous
- was finishing
- were finishing
- was finishing
- were finishing
- were finishing
- were finishing
future
- shall finish
- will finish
- will finish
- shall finish
- will finish
- will finish
continuous present
- am finishing
- are finishing
- is finishing
- are finishing
- are finishing
- are finishing
subjunctive
- be finished
- be finished
- be finished
- be finished
- be finished
- be finished
diverse
- finish!
- let's finish!
- finished
- finishing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the finish (finishing line; finishing point)
-
the finish (finishing touch)
-
the finish (veneer)
-
the finish (end; ending)
-
the finish (finish talking)
-
the finish (get done)
Translation Matrix for finish:
Related Words for "finish":
Synonyms for "finish":
Antonyms for "finish":
Related Definitions for "finish":
Wiktionary Translations for finish:
finish
Cross Translation:
verb
finish
-
to come to an end
-
to complete
- finish → afwerken; beëindigen
-
end
- finish → meet; eindstreep; finish
verb
-
eindigen
-
iets tot voltooiing brengen
-
vervolmaken, afmaken
-
tot het einde toe spelen
-
(overgankelijk) textielindustrie|nld nader behandelen, afwerken, verstevigen
-
afsluiten
-
tot een einde brengen
- beëindigen → finish; end
-
iets tot een besluit voeren
-
ten einde brengen
Cross Translation: