English
Detailed Translations for play a trick on from English to Dutch
play a trick on: (*Using Word and Sentence Splitter)
- Play: Afspelen
- play: spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen; marge; speling; speelruimte; stuk; drama; toneelstuk; schouwspel; spel; wedstrijd; partij; pot; strijd; concours; bespelen; potje; gespeel; kinderspel; partijtje; wedstrijdje; stoeien; dollen; ravotten; zich uitleven; wild spelen; wild rennen; afspelen; capriool
- A: EVERYONE; A
- a: een; eentje
- trick: kunst; truc; handigheid; behendigheid; kunstje; kunstgreep; kneep; kneepje; foefje; maniertje; streek; loer; manoeuvre; list; slimheid; sluwe streek; trucage; uitstapje; uitje; trip; tochtje; toertje; poets; verneuken; bedonderen; bezwendelen; afzetten; voor de gek houden; foppen; in de maling nemen; te pakken nemen
- on: aan; bij; erbij; erop; ten behoeve van; ten; ten tonele
play a trick on:
Translation Matrix for play a trick on:
Verb | Related Translations | Other Translations |
- | flim-flam; fob; fox; play a joke on; play tricks; pull a fast one on; trick |