Summary
English to Dutch: more detail...
- poorness:
-
poor:
- arm; pover; berooid; armetierig; inferieur; minderwaardig; slecht; zwak; ondermaats; tweederangs; ondeugdelijk; matig; middelmatig; min; zwakjes; niet al te best; onbeduidend; behoeftig; minvermogend; kommerlijk; armoedig; onvermogend; noodlijdend; armelijk; gebrekkig; ellendig; erg; rampzalig; deerniswekkend; erbarmelijk; armzalig; bar; schraal; mager; schamel; karig; slapjes; slap; sjofel; flodderig; verlopen; sjofeltjes; haveloos; onbemiddeld; ongegoed; onbeholpen; onhandig; sukkelig; slungelig; krukkig; stuntelig; stumperig; schutterig; dor; klungelig; misdeeld
-
Wiktionary:
- poor → arm, berooid, arme, beklagenswaardig, beroerd, erbarmelijk, pover, zielig
- poor → erbarmelijk
- poor → pauper, karig, schaars, schraal, schriel, mager, spichtig, sprietig, arm, beklagenswaardig, schamel, ongelukkig, erbarmelijk, zielig, slecht, verkeerd, beroerd, kwaad, kwalijk, belabberd, ellendig, miserabel, schunnig, stumperig, straatarm, zeldzaam, kostbaar, ongemeen
English
Detailed Translations for poorness from English to Dutch
poorness:
-
the poorness (imperfection; inadequacy; faultiness; deficiency)
-
the poorness
de armoedigheid -
the poorness (harbourless; shabbiness; seediness; depravedness; destituteness)
-
the poorness (meagreness; sparsity; thinness; leanness; hollowness; skinniness; lankiness; meagerness)
-
the poorness (indigentness; of limited means)
Translation Matrix for poorness:
Related Words for "poorness":
Synonyms for "poorness":
Antonyms for "poorness":
Related Definitions for "poorness":
poor:
-
poor (indigent; pennyless; needy)
-
poor (inferior)
inferieur; minderwaardig; slecht; zwak; ondermaats; tweederangs; ondeugdelijk; arm-
inferieur adj
-
minderwaardig adj
-
slecht adj
-
zwak adj
-
ondermaats adj
-
tweederangs adj
-
ondeugdelijk adj
-
arm adj
-
-
poor (not bad; mediocre; feeble; not very good)
matig; zwak; middelmatig; min; zwakjes; niet al te best; onbeduidend-
matig adj
-
zwak adj
-
middelmatig adj
-
min adj
-
zwakjes adv
-
niet al te best adj
-
onbeduidend adj
-
-
poor (destitute; indigent; needy; penniless)
arm; behoeftig; minvermogend; kommerlijk; armoedig; onvermogend; noodlijdend; armelijk-
arm adj
-
behoeftig adj
-
minvermogend adj
-
kommerlijk adj
-
armoedig adj
-
onvermogend adj
-
noodlijdend adj
-
armelijk adj
-
-
poor (defective; lacking; unsound)
-
poor (paltry; terrible; miserable; abominable; meagre; meager)
ellendig; erg; rampzalig; deerniswekkend; erbarmelijk; armzalig; bar-
ellendig adj
-
erg adj
-
rampzalig adj
-
deerniswekkend adj
-
erbarmelijk adj
-
armzalig adj
-
bar adj
-
-
poor
-
poor (lean; shabby; flimsy; miserable; thin)
-
poor (weak; slackly; abstemious; feeble; frail; faint; bad)
-
poor (ragged; unsightly; shabby; paltry; miserable; shady)
-
poor (without means; impecunious)
-
poor (clumsy; abstemious; unhandy; gawky; uneasy; doltish; wooden; owlish; stiff; not very good)
onbeholpen; onhandig; sukkelig; slungelig; krukkig; stuntelig; stumperig; schutterig-
onbeholpen adj
-
onhandig adj
-
sukkelig adj
-
slungelig adj
-
krukkig adj
-
stuntelig adj
-
stumperig adj
-
schutterig adj
-
-
poor (barren; unfruitful)
-
poor (clumsy; wretched; inept; shaky; bungling)
-
poor (destitute; deprived; underprivileged)
Translation Matrix for poor:
Related Words for "poor":
Synonyms for "poor":
Antonyms for "poor":
Related Definitions for "poor":
Wiktionary Translations for poor:
poor
Cross Translation:
adjective
poor
-
with no possessions or money
-
to be pitied
- poor → arm; arme; beklagenswaardig
adjective
-
weinig bezittend
-
beklagenswaardig
-
zielig
-
bijzonder slecht, waardeloos
-
zeer gebrekkig
-
teleurstellend klein of gering
-
medelijden opwekkend
-
in bedenkelijke mate
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• poor | → pauper | ↔ indigent — Personne dans l’indigence, très pauvre. |
• poor | → karig; schaars; schraal; schriel | ↔ insuffisant — Qui ne suffire pas. |
• poor | → karig; schaars; schraal; schriel; mager; spichtig; sprietig | ↔ maigre — Traductions à trier |
• poor | → arm; beklagenswaardig; schamel; ongelukkig; erbarmelijk; zielig | ↔ malheureux — Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général) |
• poor | → slecht; verkeerd; beroerd; kwaad; kwalijk | ↔ mauvais — défavorable ; qui cause une impression défavorable. |
• poor | → belabberd; ellendig; miserabel; schamel; schunnig; stumperig; straatarm; beklagenswaardig; erbarmelijk; zielig | ↔ misérable — Qui réduire à la misère ; qui inspirer la pitié. |
• poor | → mager | ↔ pauvre — Qui dénote la pauvreté. |
• poor | → karig; schaars; schraal; schriel; zeldzaam; kostbaar; ongemeen | ↔ rare — Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement. |