Summary
English to Dutch: more detail...
-
steal:
- stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken; ontnemen; toeëigenen; snaaien; kapen; roven; ontfutselen; wegnemen; plunderen; benemen; afnemen; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen; achterhouden; wegfutselen; ontstelen; weggraaien; glippen; floepen; wegglippen
- afsnoepen
-
Wiktionary:
- steal → stelen, ontvreemden, jatten
- steal → koopje, diefstal, roof
- steal → jatten, stelen, gappen, ontvreemden, afpellen, jassen, schillen, beroven, ontnemen, ontdoen, ontvellen, stropen, villen, ontbloten, ontdekken, bekoren, charmeren, in verrukking brengen, verrukken, buitmaken, plunderen, roven, ontroven
English
Detailed Translations for stealer from English to Dutch
stealer:
Translation Matrix for stealer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | thief |
Synonyms for "stealer":
Related Definitions for "stealer":
steal:
-
to steal (snitch; nick; pinch; pilfer; swipe)
stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken-
verdonkeremanen verb (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verb (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
to steal (expropriate; snitch; rob; purloin; take; take away; swipe; pinch; snatch; make off with; filch; pilfer; cadge; collar; nick; go thieving)
stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen-
verdonkeremanen verb (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verb (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
to steal (snitch; pinch; nick)
stelen; pikken; verduisteren; wegpikken; jatten; ontvreemden; verdonkeremanen; vervreemden; inpikken; wegkapen; gappen; achterhouden; achteroverdrukken; wegfutselen-
verdonkeremanen verb (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verb (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
wegfutselen verb
-
to steal (deprive)
-
to steal (snatch away; make off with; pilfer; snatch off)
-
to steal (slip; sneak; make a slip)
Conjugations for steal:
present
- steal
- steal
- steals
- steal
- steal
- steal
simple past
- stole
- stole
- stole
- stole
- stole
- stole
present perfect
- have stolen
- have stolen
- has stolen
- have stolen
- have stolen
- have stolen
past continuous
- was stealing
- were stealing
- was stealing
- were stealing
- were stealing
- were stealing
future
- shall steal
- will steal
- will steal
- shall steal
- will steal
- will steal
continuous present
- am stealing
- are stealing
- is stealing
- are stealing
- are stealing
- are stealing
subjunctive
- be stolen
- be stolen
- be stolen
- be stolen
- be stolen
- be stolen
diverse
- steal!
- let's steal!
- stolen
- stealing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for steal:
Related Words for "steal":
Synonyms for "steal":
Related Definitions for "steal":
Wiktionary Translations for steal:
steal
Cross Translation:
verb
steal
-
to illegally take possession of
- steal → stelen; ontvreemden; jatten
-
to draw attention
- steal → stelen
verb
-
(overgankelijk) aan de rechtmatige eigenaar ontnemen, stelen
-
iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• steal | → jatten; stelen | ↔ klauen — (transitiv) umgangssprachlich: etwas entwenden, stehlen |
• steal | → stelen | ↔ stehlen — etwas stehlen: etwas aus dem Besitz eines anderen ohne dessen Einverständnis wegnehmen; einen Diebstahl begehen |
• steal | → gappen; ontvreemden; stelen; afpellen; jassen; schillen; beroven; ontnemen; ontdoen; ontvellen; stropen; villen; ontbloten; ontdekken | ↔ dépouiller — Traductions à trier suivant le sens |
• steal | → bekoren; charmeren; in verrukking brengen; verrukken; buitmaken; plunderen; roven; stropen; ontroven | ↔ ravir — enlever de force, emporter avec violence. |
• steal | → stelen | ↔ voler — s’approprier le bien d’autrui. prendre quelque chose à quelqu’un sans son accord, dérober. |