Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
fijar:
- repareren; herstellen; fiksen; maken; rechtzetten; goedmaken; vastmaken; aan elkaar bevestigen; plakken; kleven; iets vastkleven; vastlijmen; aanhechten; bevestigen; hechten; vaststellen; determineren; bepalen; vastleggen; verzekeren; verbinden; vastzetten; vastbinden; ergens aan bevestigen; gebieden; voorschrijven; gelasten; pinnen; spelden; snappen; betrappen; plaats toekennen; plaatsen
- vastzetten
-
Wiktionary:
- fijar → aanbrengen, aanhechten, bevestigen, aanslaan, bepalen, vastmaken, vestigen
- fijar → vastmaken, aan, aanhangen, verankeren, bevestigen, bepalen, fixeren, tuigeren, vaststellen, definiëren, omschrijven
Spanish
Detailed Translations for fijar from Spanish to Dutch
fijar:
-
fijar (reparar; arreglar; modificar; corregir; remendar; restaurar; reajustar)
-
fijar (sujetar; atar; pegar)
vastmaken; aan elkaar bevestigen-
aan elkaar bevestigen verb (bevestig aan elkaar, bevestigt aan elkaar, bevestigde aan elkaar, bevestigden aan elkaar, aan elkaar bevestigd)
-
fijar (pegar)
-
fijar (atar; pegar)
-
fijar (determinar; comprobar; constatar; definir; establecer; identificar; estipular)
-
fijar (sujetar; colocar)
-
fijar (colocar; montar)
-
fijar (dictar; decretar; mandar; estipular; ordenar)
-
fijar (enclavijar; clavar con alfileres; taladrar; alfilerar)
-
fijar (atrapar; comprender; detener; coger; pillar; entender; sorprender; trabar; fascinar; poner las esposas; cazar; cautivar; detengo; tomar; recoger; montar; prender; depositar; inmovilizar; encadenar; encarcelar; engastar; coger preso; coger prisionero)
-
fijar (colocar; ubicar; situar; poner; destinar; establecer; determinar; localizar)
Conjugations for fijar:
presente
- fijo
- fijas
- fija
- fijamos
- fijáis
- fijan
imperfecto
- fijaba
- fijabas
- fijaba
- fijábamos
- fijabais
- fijaban
indefinido
- fijé
- fijaste
- fijó
- fijamos
- fijasteis
- fijaron
fut. de ind.
- fijaré
- fijarás
- fijará
- fijaremos
- fijaréis
- fijarán
condic.
- fijaría
- fijarías
- fijaría
- fijaríamos
- fijaríais
- fijarían
pres. de subj.
- que fije
- que fijes
- que fije
- que fijemos
- que fijéis
- que fijen
imp. de subj.
- que fijara
- que fijaras
- que fijara
- que fijáramos
- que fijarais
- que fijaran
miscelánea
- ¡fija!
- ¡fijad!
- ¡no fijes!
- ¡no fijéis!
- fijado
- fijando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el fijar (inmovilizar; encarcelar)
Translation Matrix for fijar:
Synonyms for "fijar":
Wiktionary Translations for fijar:
fijar
Cross Translation:
verb
-
toevoegen, invoegen
-
vastmaken
- aanhechten; bevestigen → fijar; atar; afirmar
-
aanplakken
-
vaststellen, voorschrijven, regelen
-
ervoor zorgen dat iets vastzit aan iets anders
-
richten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fijar | → vastmaken; aan; aanhangen | ↔ affix — to attach |
• fijar | → verankeren | ↔ moor — to secure or fix firmly |
• fijar | → vastmaken; bevestigen | ↔ befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält |
• fijar | → bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; definiëren; omschrijven | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |