Summary
Spanish to Dutch: more detail...
- sal:
-
salir:
- gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken; uitgaan; stappen; de hort op gaan; verlaten; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; wegreizen; terechtkomen; geraken; verzeilen; belanden; reizen; rondreizen; trekken; zwerven; verdwijnen; blijken; uitkomen; bewaarheid worden; uitstappen; eruitgaan; eruit gaan; uitrijden; vooraan staan; afsluiten; vluchten; wegkomen; ontvluchten; weglopen; ontsnappen aan; zich vrijmaken; ontkomen; wegrennen; ontglippen; conveniëren; geschikt zijn; passen; deugen; passend zijn; ervandoor gaan; zich uit de voeten maken; de plaat poetsen; hem smeren; extraheren; losmaken; uittrekken; uithalen; lostornen; tornen; loskrijgen; naar de vijand overlopen; vrijkomen; loskomen; op vrije voeten gesteld worden; ontslagen worden; vooruitsteken; vooruitspringen; opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen
- vertrekken; heengaan; weggaan
- uitkomen; uitstromen
-
Wiktionary:
- sal → zout
- sal → zout, keukenzout
- salir → afgaan, uitgaan, uitrijden, verlaten, vertrekken
- salir → verlaten, vertrekken, uitgaan, weggaan, naar buiten gaan, afmelden, opkomen, rijzen, resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, leiden tot, uitdraaien op, uitlopen op, starten, afrijden, uitvaren, wegrijden, afgaan, zich verwijderen, afvuren, losbranden, opstappen, op weg gaan, tijgen, aan de gang brengen
Spanish
Detailed Translations for sal from Spanish to Dutch
sal:
-
la sal
-
la sal (sal de cocina)
het keukenzout -
la sal (salmuera)
Translation Matrix for sal:
Noun | Related Translations | Other Translations |
keukenzout | sal; sal de cocina | |
pekel | sal; salmuera | |
zout | sal | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
zout | que contiene sal; salado; salobre |
Related Words for "sal":
Synonyms for "sal":
Wiktionary Translations for sal:
sal
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sal | → zout | ↔ Salz — als Verallgemeinerung von [1]: chemische Verbindung, bei dem metallische und nichtmetallische Ionen durch eine Ionenbindung miteinander verbunden sind |
• sal | → zout | ↔ Salz — ohne Plural: Natriumchlorid, Kochsalz |
• sal | → zout; keukenzout | ↔ salt — sodium chloride |
• sal | → zout | ↔ salt — compound of an acid and a base |
• sal | → zout | ↔ sel — Nom courant du chlorure de sodium, substance sec, friable, soluble dans l’eau, que l’on extraire de la mer, de sources salées, de mines, et dont on se servir surtout pour assaisonner les aliments. |
sal form of salir:
-
salir (irse; partir; largarse; marcharse)
-
salir (dar pasos; estar de juerga; ir al paso; andar)
-
salir (irse; dejar; marcharse; retirarse; abandonar; cesar)
-
salir (irse; marcharse; irse de viaje)
-
salir (ir a parar; venir a parar; acabar; llegar; resultar)
-
salir (viajar; viajar por; partir; errar; estar tirado; emigrar)
-
salir (irse de viaje; irse; marcharse; partir; abandonar; zarpar; largarse; agotar; correrse; alejarse de)
-
salir (deducirse de; resultar; resultar de; desprenderse de; derivarse de; resultarse)
-
salir (bajar)
-
salir
-
salir
-
salir
-
salir
-
salir (evadir; pasar desapercibido; escapar; refugiarse; dejarse libre; desembarcarse; bajar; escapar de; esquivar; escabullirse; descender; apearse)
-
salir (ser adecuado; brotar; aparecer; arreglárselas; convenir; ajustar; abrirse; ser claro; ser evidente; resultar; ser manifiesto; tener suficiente)
conveniëren; geschikt zijn; uitkomen; passen; deugen; passend zijn-
geschikt zijn verb (ben geschikt, bent geschikt, is geschikt, was geschikt, waren geschikt, geschikt geweest)
-
passend zijn verb (ben passend, bent passend, is passend, was passend, waren passend, passend geweest)
-
salir (largarse; marcharse; irse; escaparse; despedirse a la francesa; coger las de Villadiego; tomar las de Villadiego; fugarse; huirse; evadirse; irse pitando)
ervandoor gaan; zich uit de voeten maken; de plaat poetsen; hem smeren-
ervandoor gaan verb (ga ervandoor, gaat ervandoor, ging ervandoor, gingen ervandoor, ervandoor gegaan)
-
de plaat poetsen verb
-
hem smeren verb
-
-
salir (hacer un extracto; extraer; sacar; separar; resumir; sintetizar; recapitular; tirar de)
extraheren-
extraheren verb
-
-
salir (abrir; desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; despertar; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; arrancar; abandonar; soltar; relajar; separar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; reprochar; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; estirar el brazo; lograr desabrochar; sacar el estiércol)
-
salir (desertar; pasarse; eludir; hundirse; destacarse; largarse; pasar desapercibido)
-
salir (ser puesto en libertad; liberarse; evadirse; ser liberado; despegar; escapar; desprenderse; evadir; escaparse; quedar libre; dejarse ir; quedar en libertad)
vrijkomen; loskomen; op vrije voeten gesteld worden; ontslagen worden-
ontslagen worden verb (word ontslagen, wordt ontslagen, werd ontslagen, werden ontslagen, ontslagen geworden)
-
salir (resaltar; sobresalir)
vooruitsteken; vooruitspringen-
vooruitspringen verb (spring vooruit, springt vooruit, sprong vooruit, sprongen vooruit, vooruitgesprongen)
-
salir (desentenderse; dejar; dejar de; abandonar; retirarse; salir de; quedar eliminado; parar; desprenderse; desenganchar; soltar; desvincular; desemprender)
opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen-
afzien van verb
-
eruitstappen verb
Conjugations for salir:
presente
- salgo
- sales
- sale
- salimos
- salís
- salen
imperfecto
- salía
- salías
- salía
- salíamos
- salíais
- salían
indefinido
- salí
- saliste
- salió
- salimos
- salisteis
- salieron
fut. de ind.
- saldré
- saldrás
- saldrá
- saldremos
- saldréis
- saldrán
condic.
- saldría
- saldrías
- saldría
- saldríamos
- saldríais
- saldrían
pres. de subj.
- que salga
- que salgas
- que salga
- que salgamos
- que salgáis
- que salgan
imp. de subj.
- que saliera
- que salieras
- que saliera
- que saliéramos
- que salierais
- que salieran
miscelánea
- ¡sal!
- ¡salid!
- ¡no salgas!
- ¡no salgáis!
- salido
- saliendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el salir (marcha; salidas; fallecimiento)
-
el salir
-
salir (emitir)
Translation Matrix for salir:
Synonyms for "salir":
Wiktionary Translations for salir:
salir
Cross Translation:
verb
Cross Translation: