Spanish

Detailed Translations for inspector from Spanish to Dutch

inspector:

inspector [el ~] noun

  1. el inspector (supervisor)
    de inspecteur; de controleur
  2. el inspector (supervisor)
    de controleur; de treinconducteur; de conducteur
  3. el inspector (ordenanza; asistente; celador; supervisor)
    de oppasser
  4. el inspector (capataz; supervisor)
    de opzichter; de opziener
  5. el inspector
    de visiteur
  6. el inspector (cuidador de animales; supervisor)
    de verzorger; de dierverzorger

Translation Matrix for inspector:

NounRelated TranslationsOther Translations
conducteur inspector; supervisor revisor
controleur inspector; supervisor
dierverzorger cuidador de animales; inspector; supervisor
inspecteur inspector; supervisor
oppasser asistente; celador; inspector; ordenanza; supervisor
opzichter capataz; inspector; supervisor supervisor
opziener capataz; inspector; supervisor
treinconducteur inspector; supervisor
verzorger cuidador de animales; inspector; supervisor
visiteur inspector

Related Words for "inspector":


Synonyms for "inspector":


Wiktionary Translations for inspector:

inspector
noun
  1. iemand die belast is met de controle
  2. beroep|nld iemand wiens taak het is inspecties uit te voeren
  3. beroep|nld iemand die verifieert, een ambtenaar die de echtheid van opgaven voor belastingen e.d. moet onderzoeken

Cross Translation:
FromToVia
inspector conducteur conductor — person who takes tickets on public transportation
inspector inspecteur; opzichter inspecteur — Celui, celle dont la fonction est d’inspecter, de surveiller quelque chose.

Related Translations for inspector