Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
instigar:
- stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren; herinneren; in herinnering brengen; memoreren; aanzetten tot; provoceren; instigeren; opporren; aanzetten; opfokken; opruien; ophitsen; opjutten; aanleiding geven tot; uitlokken; uitdagen; zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen; aansporen; aanjagen; porren; iets aanstoken; met aandrang herinneren; rappelleren; manen; motiveren; stimuleren; animeren; haasten; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; aanmoedigen; aanvuren; toemoedigen; bemoedigen
- instigeren; opwekken
-
Wiktionary:
- instigar → aansporen, aanwakkeren, drijven
- instigar → beleggen, houden, teweegbrengen, uitschrijven, aandoen, aanrichten, stichten, veroorzaken, de sporen geven, prikkelen, aansporen, aanvuren, aanwakkeren, opwekken, zwepen, bemiddelen, uitreiken, verschaffen, verstrekken
Spanish
Detailed Translations for instigar from Spanish to Dutch
instigar:
-
instigar (avivar; quemar; apresurar; enredar; incitar; atizar; azuzar; acuciar; amotinar)
-
instigar (recordar; acordarse; acordarse de; rememorar; traer a la memoria)
herinneren; in herinnering brengen; memoreren-
in herinnering brengen verb (breng in herinnering, brengt in herinnering, bracht in herinnering, brachten in herinnering, in herinnering gebracht)
-
instigar (excitar; estimular; provocar; incitar; engendrar; motivar; encender; animar; desafiar; incentivar; suscitar; resucitar; avivar; espolear; caldear; incitar a)
-
instigar (atizar; incitar)
-
instigar (estimular; provocar; incitar)
-
instigar (incitar; encender; excitar; atizar; impulsar a; animar; apresurar; estimular; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia)
-
instigar (provocar; picar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; animar; suscitar; afrontar; pinchar; chancear; causar; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para)
aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen-
aanleiding geven tot verb (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
-
-
instigar (adelantar; perseguir; hacer subir; levantar; ir volando; ir apresuradamente; apresurarse; crecer; irse a cazar; darse prisa; avanzar; precipitarse; atosigar; meter prisa; apresurar; delirar; hacerse mayor; afanarse tras; divagar; aspirar a)
zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen-
zich haasten verb
-
zich spoeden verb
-
reppen verb
-
-
instigar (incitar a; estimular; soportar; provocar; animar; incentivar; suscitar; motivar; apoyar; impulsar a; sostener; empujar; sujetar; promocionar; calzar; incitar; apresurar; engendrar; pegarse; hurgar; avivar; aguijonear; hacer subir)
-
instigar (atizar; fomentar; incitar)
-
instigar (apremiar)
-
instigar (motivar; alentar; levantar; apoyar; encender; provocar; afilar; avivar; sostener; animar; engordar; empujar; sujetar; vaciar; promocionar; calzar; incentivar; suscitar; incitar; apresurar; engendrar; resucitar; acentuar; estimular; hurgar; secundar; arreciar; entornar; apuntalar; poner en marcha; escarbar; atosigar; espolear; impulsar a; incitar a; aguijonear)
-
instigar (estimular; animar; incentivar; excitar; incitar; avivar; motivar; espolear)
-
instigar (acosar; dar prisa; darse prisa; ir corriendo; incitar; apresurar; apresurarse; hacer subir)
haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden-
zich spoeden verb
-
instigar (estimular; envalentonar; provocar; animar; alentar; incitar; aclamar; aplaudir)
Conjugations for instigar:
presente
- instigo
- instigas
- instiga
- instigamos
- instigáis
- instigan
imperfecto
- instigaba
- instigabas
- instigaba
- instigábamos
- instigabais
- instigaban
indefinido
- instigué
- instigaste
- instigó
- instigamos
- instigasteis
- instigaron
fut. de ind.
- instigaré
- instigarás
- instigará
- instigaremos
- instigaréis
- instigarán
condic.
- instigaría
- instigarías
- instigaría
- instigaríamos
- instigaríais
- instigarían
pres. de subj.
- que instigue
- que instigues
- que instigue
- que instiguemos
- que instiguéis
- que instiguen
imp. de subj.
- que instigara
- que instigaras
- que instigara
- que instigáramos
- que instigarais
- que instigaran
miscelánea
- ¡instiga!
- ¡instigad!
- ¡no instigues!
- ¡no instiguéis!
- instigado
- instigando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el instigar (estimular)
Translation Matrix for instigar:
Synonyms for "instigar":
Wiktionary Translations for instigar:
instigar
Cross Translation:
verb
-
opwekken
-
aansporen
-
o5. aansporen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• instigar | → beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• instigar | → de sporen geven; prikkelen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; opwekken; zwepen | ↔ inciter — pousser, déterminer à faire quelque chose. |
• instigar | → bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |