Summary
Spanish to Dutch: more detail...
-
terminar:
- beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan; ermee uitscheiden; opgeven; staken; uitscheiden; besluiten; beslissen; aflopen; ten einde lopen; voltooien; completeren; afronden; afmaken; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; afkrijgen; klaarkrijgen; spieken; afkijken; doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; doodslaan; ombrengen; klaren; in orde maken; regelen; afdoen; legen; leegmaken; leeghalen; ledigen; laatste gedeelte afmaken; naar einde toewerken; vervolledigen; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken; erdoor jagen; opdrinken; uitdrinken; leegdrinken; oproken; uitkrijgen; opmaken; opkrijgen; opgebruiken; uitraken; teneindelopen; uithebben
- afwikkelen; zaakafwikkeling; afwerken; afmaken; uitspreken; uitpraten; uitpraten tot het eind
-
Wiktionary:
- terminar → afhandelen, afkrijgen, besluiten, beëindigen, eindigen, uitmaken, voltooien
- terminar → sluiten, beëindigen, voltooien, komen, klaarkomen, eindigen, einden, ophouden, afwerken, [[gedaan zijn]], termineren, aflaten, stoppen, uitscheiden, wijken, afmaken, afsluiten, besluiten, uitmaken, voleindigen, aflopen, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen, afbreken, opbreken, opheffen, staken, stelpen, stopzetten
Spanish
Detailed Translations for terminar from Spanish to Dutch
terminar:
-
terminar (efectuar; finalizar; acabar de; llegar; parar; completar; poner término a una; concluir; poner fin a; acabar; acabar con una; encontrarse en la recta final; ultimar; llegar al fin; realizar; decidir; detenerse; expirar; extinguirse; dar fin a una; vencer; dar fin a; decidirse a; poner fin a una; poner término a)
beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan-
een einde maken aan verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
terminar (abandonar; parar; suspender; renunciar a; empatar; prescendir de; excretar)
-
terminar (concluir; decidir; decidirse a; convenir en; acordar; vencer; resolver; caducar; expirar)
-
terminar (acabar)
eindigen; aflopen; ten einde lopen-
ten einde lopen verb (loop ten einde, loopt ten einde, liep ten einde, liepen ten einde, ten einde gelopen)
-
terminar (acabar)
-
terminar (acabar; finalizar; completar; dar fin a)
completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen-
een einde maken aan verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
terminar (abandonar; hacer huelga; ponerse en huelga; parar)
-
terminar (dar muerte a; matar; realizar; interrumpir; efectuar; poner término a una; liquidar a una persona; poner fin a una)
doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen-
van kant maken verb (maak van kant, maakt van kant, maakte van kant, maakten van kant, van kant gemaakt)
-
terminar (arreglar; solucionar; finalizar; tener acabado; tener listo)
-
terminar (despejar; desocupar)
-
terminar
-
terminar (concluir; finalizar; celebrar)
-
terminar (completar; complementar)
completeren; voltooien; vervolledigen; afmaken; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken-
perfectioneren verb (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
-
volledig maken verb (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
-
terminar (perseguir)
-
terminar (vaciar; apurar; acabar; ultimar)
-
terminar (fumar; consumir)
-
terminar (tener acabado; acabar; llegar; quitarse; tener listo; haber terminado; terminar de leer)
-
terminar (consumirse; acabar)
-
terminar (acabarse)
-
terminar (terminarse; llegar al final)
-
terminar (terminar de leer; llegar; acabar; finalizar; tener acabado; haber terminado; leer hasta el fin)
Conjugations for terminar:
presente
- termino
- terminas
- termina
- terminamos
- termináis
- terminan
imperfecto
- terminaba
- terminabas
- terminaba
- terminábamos
- terminabais
- terminaban
indefinido
- terminé
- terminaste
- terminó
- terminamos
- terminasteis
- terminaron
fut. de ind.
- terminaré
- terminarás
- terminará
- terminaremos
- terminaréis
- terminarán
condic.
- terminaría
- terminarías
- terminaría
- terminaríamos
- terminaríais
- terminarían
pres. de subj.
- que termine
- que termines
- que termine
- que terminemos
- que terminéis
- que terminen
imp. de subj.
- que terminara
- que terminaras
- que terminara
- que termináramos
- que terminarais
- que terminaran
miscelánea
- ¡termina!
- ¡terminad!
- ¡no termines!
- ¡no terminéis!
- terminado
- terminando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el terminar
-
el terminar (acabar)
-
el terminar (terminar hablando)
Translation Matrix for terminar:
Synonyms for "terminar":
Wiktionary Translations for terminar:
terminar
Cross Translation:
verb
-
regelen zodat het tot een einde komt
-
erin slagen iets te voltooien
-
afsluiten
-
tot een einde brengen
-
iets tot een besluit voeren
-
beëindigen
-
ten einde brengen
Cross Translation: