Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Search: classe

French and Dutch Translation Search Results for classe

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. classe:
  2. classé:
  3. classer:
  4. Wiktionary:

French

Detailed Translations for classe from French to Dutch

classe:

classe [la ~] noun

  1. la classe (année scolaire)
    het schooljaar; de klas
  2. la classe
    de klas; de schoolklas
  3. la classe
    de klasse
  4. la classe (enseignement; cours; leçon)
    de cursus; het onderwijs; de les; onderrichting; het onderricht
  5. la classe (enseignement; cours; leçon; instruction)
    het onderwijs; de les; de instructie; de lering; onderrichting; het onderricht
  6. la classe (genre; type; sorte; )
    de soort; het type; het genre; de slag
  7. la classe (classe sociale; rang; ordre; sorte; groupe social)
    maatschappelijke klasse; de klasse; de stand; de rang; de orde; de slag
  8. la classe (subdivision; catégorie; genre; )
    de klasse; de onderverdeling; de aard
  9. la classe (salle de classe)
    het klaslokaal; het klassenlokaal; het schoollokaal
  10. la classe (salle de classe; salle)
    het vaklokaal
  11. la classe (air distinguée; distinction; grand air)
    de distinctie; gedistingeerdheid; de voornaamheid; welgemanierdheid; de deftigheid
  12. la classe (classe d'objets)
    de klasse; objectklasse

classe adj

  1. classe
    eersteklas; klasse

Translation Matrix for classe:

NounRelated TranslationsOther Translations
aard catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type buste; caractère; genre; nature; poitrine; sorte; tempérament; âme
cursus classe; cours; enseignement; leçon cours; étude
deftigheid air distinguée; classe; distinction; grand air dignité; distinction; gravité
distinctie air distinguée; classe; distinction; grand air
gedistingeerdheid air distinguée; classe; distinction; grand air
genre catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type genre
instructie classe; cours; enseignement; instruction; leçon assignation; briefing; commandement; consigne; contrainte; impératif; indication; instruction; instruction d'action; mission; ordre; sommation
klas année scolaire; classe
klaslokaal classe; salle de classe
klasse catégorie; classe; classe d'objets; classe sociale; espèce; genre; groupe social; ordre; rang; sorte; subdivision; type catégorie; niveau
klassenlokaal classe; salle de classe
lering classe; cours; enseignement; instruction; leçon blâme; conférence; cours; doctrine religieuse; dogme; exposé; interprétation; lecture; leçon; remontrances; reproche; réprimande; réprobation; séance; vitupération
les classe; cours; enseignement; instruction; leçon cours; leçon; séance
maatschappelijke klasse classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte classe sociale
onderricht classe; cours; enseignement; instruction; leçon
onderrichting classe; cours; enseignement; instruction; leçon
onderverdeling catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type
onderwijs classe; cours; enseignement; instruction; leçon enseignement; formation; instruction; éducation
orde classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte amicale; association; cercle; club; consigne; discipline; guilde; guilde de métier; ordre; prescription; regle; règlement; règles; régularité; société; soumission; union des artisans
rang classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte arrangement; classement; degré; gradation; grade; hiérarchie; mise en ordre; niveau; ordonnance; ordre; ordre de préséance; position; rang; titre; échelle; échelon
schooljaar année scolaire; classe
schoolklas classe
schoollokaal classe; salle de classe salle de classe
slag catégorie; classe; classe sociale; espèce; genre; groupe social; ordre; rang; sorte; subdivision; type bataille; bataille rangée; claque; combat; contrecoup; coup; coup de poing; déception; désillusion; espèce; genre; guerre; lutte; race; torgnole; tuile; variété
soort catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type espèce; genre; nature; race; sorte; variété
stand classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte attitude; boutique de foire; couche; degré; gradation; mesure; niveau; norme; plan; posture; stand; tenue; étal
type catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type air; allure; apparence; aspect; extérieur; figure; forme; mine; physique; type
vaklokaal classe; salle; salle de classe
voornaamheid air distinguée; classe; distinction; grand air dignité; gravité; noblesse
welgemanierdheid air distinguée; classe; distinction; grand air bien-séance; bienséance; bonne tenue; convenance; courtoisie; décence; ordre; politesse; propreté; savoir-vivre; tenue
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
eersteklas classe au poil; de premier choix; de premier ordre; de premier rang; de première classe; en haut; excellent; impeccable; supérieur
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
objectklasse classe; classe d'objets
ModifierRelated TranslationsOther Translations
klasse classe

Synonyms for "classe":


Wiktionary Translations for classe:

classe
noun
  1. groupe
classe
noun
  1. een groep leerlingen die een tijdlang gezamenlijk les krijgen
  2. een leerjaar op school
  3. een klaslokaal
Cross Translation:
FromToVia
• classe → klasse; laag ↔ class — social grouping, based on job, wealth, etc.
• classe → klas ↔ class — group of students in a regularly scheduled meeting with a teacher
• classe → klasgenoot ↔ classmate — someone who is in the same class in school

classé:

classé adj

  1. classé
    geordend
  2. classé (en ordre; rangé; ordonné)
    ordelijk; gerangschikt; opgeruimd

Translation Matrix for classé:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
geordend classé
opgeruimd classé; en ordre; ordonné; rangé animé; gai; gaie; gaiement; joyeuse; joyeusement; joyeux; ordonné; rangé; rangée
ordelijk classé; en ordre; ordonné; rangé rangée
ModifierRelated TranslationsOther Translations
gerangschikt classé; en ordre; ordonné; rangé

classer:

classer verb (classe, classes, classons, classez, )

  1. classer (classer en groupes)
    klasseren
    • klasseren verb (klasseer, klasseert, klasseerde, klasseerden, geklasseerd)
  2. classer (trier; arranger; sélectionner; )
    sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen
    • sorteren verb (sorteer, sorteert, sorteerde, sorteerden, gesorteerd)
    • rangeren verb (rangeer, rangeert, rangeerde, rangeerden, gerangeerd)
    • schiften verb (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • uitzoeken verb (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ordenen verb (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
  3. classer (grouper; ficher; classifier; )
    ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren
    • ordenen verb (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
    • indelen verb (deel in, deelt in, deelde in, deelden in, ingedeeld)
    • groeperen verb (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)
    • arrangeren verb (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • systematiseren verb (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
  4. classer (classifier; catégoriser)
    rangschikken; classificeren
    • rangschikken verb (rangschik, rangschikt, rangschikte, rangschikten, gerangschikt)
    • classificeren verb (clasificeer, clasificeert, clasificeerde, clasificeerden, geclassificeerd)
  5. classer
    rubriceren
    • rubriceren verb (rubriceer, rubriceert, rubriceerde, rubriceerden, gerubriceerd)
  6. classer (classer sans suite)
    seponeren; afzien van rechtsvervolging
  7. classer (classifier; repartir; ficher; )
    ficheren
    • ficheren verb (ficheer, ficheert, ficheerde, ficheerden, geficheerd)
  8. classer (ranger; sérier; arranger; agencer; classifier)
    rangschikken; rangordenen
    • rangschikken verb (rangschik, rangschikt, rangschikte, rangschikten, gerangschikt)
    • rangordenen verb (rangorden, rangordent, rangordende, rangordenden, gerangordend)

Conjugations for classer:

Présent
  1. classe
  2. classes
  3. classe
  4. classons
  5. classez
  6. classent
imparfait
  1. classais
  2. classais
  3. classait
  4. classions
  5. classiez
  6. classaient
passé simple
  1. classai
  2. classas
  3. classa
  4. classâmes
  5. classâtes
  6. classèrent
futur simple
  1. classerai
  2. classeras
  3. classera
  4. classerons
  5. classerez
  6. classeront
subjonctif présent
  1. que je classe
  2. que tu classes
  3. qu'il classe
  4. que nous classions
  5. que vous classiez
  6. qu'ils classent
conditionnel présent
  1. classerais
  2. classerais
  3. classerait
  4. classerions
  5. classeriez
  6. classeraient
passé composé
  1. ai classé
  2. as classé
  3. a classé
  4. avons classé
  5. avez classé
  6. ont classé
divers
  1. classe!
  2. classez!
  3. classons!
  5. classé
  6. classant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for classer:

NounRelated TranslationsOther Translations
ordenen classement; mise en ordre; rangement
rangschikken arrangement; classement hiërarchique; classification; rangement
uitzoeken sélection
VerbRelated TranslationsOther Translations
afzien van rechtsvervolging classer; classer sans suite
arrangeren arranger; catégoriser; classer; classifier; ficher; grouper; repartir; systématiser aménager; arranger; commencer; construire; convenir; créer; dresser; fonder; lancer; orchestrer; organiser; édifier; ériger
classificeren catégoriser; classer; classifier
ficheren catégoriser; classer; classifier; ficher; grouper; repartir; systématiser
groeperen arranger; catégoriser; classer; classifier; ficher; grouper; repartir; systématiser grouper; regrouper
indelen arranger; catégoriser; classer; classifier; ficher; grouper; repartir; systématiser
klasseren classer; classer en groupes
ordenen arranger; catégoriser; classer; classifier; coupler; enchaîner; ficher; grouper; passer les vitesses; repartir; systématiser; sélectionner; séparer; trier cataloguer; faire un catalogue; ordonner
rangeren arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier
rangordenen agencer; arranger; classer; classifier; ranger; sérier
rangschikken agencer; arranger; catégoriser; classer; classifier; ranger; sérier classer par ordre de priorité
rubriceren classer
schiften arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier acidifier; aciduler; aigrir; choisir; devenir aigre; gâcher; opter pour; prendre; préférer; rendre aigre; s'acidifier; s'aigrir; surir; sélectionner; élire
seponeren classer; classer sans suite
sorteren arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier trier
systematiseren arranger; catégoriser; classer; classifier; ficher; grouper; repartir; systématiser
uitzoeken arranger; classer; coupler; enchaîner; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier choisir; débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; explorer; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
sorteren tri

Synonyms for "classer":


Wiktionary Translations for classer:

classer
verb
  1. een bepaalde volgorde in iets aanbrengen
  2. orde in een verzameling aanbrengen door soort bij soort te leggen
Cross Translation:
FromToVia
• classer → geseponeerd ↔ ad acta — bildungssprachlich, übertragen in der Redewendung „etwas ad acta legen“:
• classer → sorteren ↔ sort — separate according to certain criteria

classée:


Synonyms for "classée":

  • rangée; alignée; ordonnée; groupée; classifiée; casée; placée; triée; aménagée; arrangée; agencée; organisée

Related Translations for classe







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0821 seconds
Page rendered in 1.0 seconds