Bricoleur: translate French

Summary

French to Dutch: more detail...

bricoleur:
- prutser; beunhaas; knoeier; knutselaar; scharrelaar; prutsers; manusje-van-alles; factotum; koekenbakker; knoeipot; morser
Wiktionary:
- bricoleur → knutselaar, sleutelaar

French

Detailed Translations for bricoleur from French to Dutch

le bricoleur
de prutser; de beunhaas; de knoeier
- prutser [de ~ (m)] noun
- beunhaas [de ~ (m)] noun
- knoeier [de ~ (m)] noun
le bricoleur
de knutselaar
- knutselaar [de ~ (m)] noun
le bricoleur
de scharrelaar
- scharrelaar [de ~ (m)] noun
le bricoleur (bousilleur)
de prutsers
- prutsers [de ~] noun, plural
le bricoleur (bricoleuse)
het manusje-van-alles; de factotum
- manusje-van-alles [het ~] noun
- factotum [de ~ (m)] noun
le bricoleur (bousilleur; amateur; gâte-métier)
de beunhaas; de koekenbakker
- beunhaas [de ~ (m)] noun
- koekenbakker [de ~ (m)] noun
le bricoleur (amateur; bousilleur; gâte-métier)
de knoeipot; morser
- knoeipot [de ~ (m)] noun
- morser [znw.] noun

Cross Translation:

From	To	Via
• bricoleur	→ knutselaar; sleutelaar	↔ Tüftler — Bastler, jemand der gerne Schwieriges herauszufinden versucht, dies durch Herumbasteln, Ausprobieren und Nachdenken

Noun	Related Translations	Other Translations
beunhaas	amateur; bousilleur; bricoleur; gâte-métier
factotum	bricoleur; bricoleuse
knoeier	bricoleur	barbouilleur; gâcheur de métier; gâcheuse de métier; gâte-métier; rapin
knoeipot	amateur; bousilleur; bricoleur; gâte-métier
knutselaar	bricoleur
koekenbakker	amateur; bousilleur; bricoleur; gâte-métier	gâte-métier
manusje-van-alles	bricoleur; bricoleuse
morser	amateur; bousilleur; bricoleur; gâte-métier
prutser	bricoleur
prutsers	bousilleur; bricoleur
scharrelaar	bricoleur