Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. être présent:


French

Detailed Translations for être présent from French to Dutch

être présent:

être présent verb

  1. être présent (assister à; être témoin de)
    bijwonen; aanwezig zijn
    • bijwonen verb (woon bij, woont bij, woonde bij, woonden bij, bijgewoond)
    • aanwezig zijn verb (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)
  2. être présent (y être)
    er zijn; aanwezig zijn
    • er zijn verb (ben er, bent er, is er, was er, waren er, er geweest)
    • aanwezig zijn verb (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)
  3. être présent (être là; y être)
    erbij zijn; tegenwoordig zijn

Translation Matrix for être présent:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aanwezig zijn assister à; y être; être présent; être témoin de
bijwonen assister à; être présent; être témoin de
er zijn y être; être présent
erbij zijn y être; être là; être présent
tegenwoordig zijn y être; être là; être présent

Related Translations for être présent