Translate mettre au courant from French to Dutch

Summary

French to Dutch: more detail...

mettre au courant:
- voorbereiden op; inwerken; prepareren; vermelden; noemen; erbij zeggen; berichten; iets melden

French

Detailed Translations for mettre au courant from French to Dutch

mettre au courant (agir sur; familiariser; initier)
voorbereiden op; inwerken; prepareren
- voorbereiden op verb
- inwerken verb (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)
- prepareren verb (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
mettre au courant (mentionner; citer; faire mention de; nommer; informer)
vermelden; noemen; erbij zeggen
- vermelden verb (vermeld, vermeldt, vermeldde, vermeldden, vermeld)
- noemen verb (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
- erbij zeggen verb
mettre au courant (informer de; rapporter; faire savoir; communiquer; prévenir; renseigner; annoncer; instruire; se renseigner; faire connaître; mettre au courant de; faire part à; s'informer de)
berichten; iets melden
- berichten verb (bericht, berichtte, berichtten, bericht)
- iets melden verb

Noun	Related Translations	Other Translations
berichten		messagerie; messages
Verb	Related Translations	Other Translations
berichten	annoncer; communiquer; faire connaître; faire part à; faire savoir; informer de; instruire; mettre au courant; mettre au courant de; prévenir; rapporter; renseigner; s'informer de; se renseigner	annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
erbij zeggen	citer; faire mention de; informer; mentionner; mettre au courant; nommer
iets melden	annoncer; communiquer; faire connaître; faire part à; faire savoir; informer de; instruire; mettre au courant; mettre au courant de; prévenir; rapporter; renseigner; s'informer de; se renseigner
inwerken	agir sur; familiariser; initier; mettre au courant	agir sur; avoir de l'influence sur; influer sur
noemen	citer; faire mention de; informer; mentionner; mettre au courant; nommer	appeler; citer; mentionner; nommer
prepareren	agir sur; familiariser; initier; mettre au courant	apprêter; préparer; se préparer à
vermelden	citer; faire mention de; informer; mentionner; mettre au courant; nommer
voorbereiden op	agir sur; familiariser; initier; mettre au courant