Summary
Dutch to German: more detail...
- uitlaat:
- uitlaten:
-
Wiktionary:
- uitlaat → Auspuff, Auslass, Abfluss
- uitlaat → Auspuff, Abgas, Abluft
- uitlaten → ausführen, begleiten, auslassen, herauslassen, herausfließen lassen, verpassen, ausgehen, herumführen
Dutch
Detailed Translations for uitlaat from Dutch to German
uitlaat:
-
de uitlaat (knalpot)
-
de uitlaat (uitlaatklep)
-
de uitlaat (uitlaatpijp; vlampijp)
Translation Matrix for uitlaat:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Auslauf | uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp | einde; exodus; finale; leegloop; loopstal; uitmonding |
Auslaß | knalpot; uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp | |
Auslaßventil | uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp | |
Auspuff | uitlaat; uitlaatklep; uitlaatpijp; vlampijp | |
Auspuffrohr | uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp | |
Auspufftopf | knalpot; uitlaat; uitlaatklep | uitlaatdemper |
Flammrohr | uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp | |
Schalldämpfer | knalpot; uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp | demper; dempers; geluiddemper; geluiddempers; klankdemper; knaldemper; knaldempers; sourdine; toondemper |
Related Definitions for "uitlaat":
Wiktionary Translations for uitlaat:
uitlaat
Cross Translation:
noun
uitlaat
noun
-
Fahrzeugtechnik: (Teil eines Verbrennungsmotors) Rohr, das die erzeugen Abgase ausstoßen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitlaat | → Auspuff | ↔ exhaust — system consisting of the parts of an engine through which burned gases or steam are discharged |
• uitlaat | → Abgas | ↔ exhaust — the steam let out of a cylinder after it has done its work there |
• uitlaat | → Abluft | ↔ exhaust — the foul air let out of a room through a register or pipe provided for the purpose |
uitlaten:
-
de uitlaten (knalpotten)
Translation Matrix for uitlaten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Auslässe | knalpotten; uitlaten | |
Auspüffe | knalpotten; uitlaten |
Wiktionary Translations for uitlaten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitlaten | → ausführen; begleiten | ↔ walk — to take for a walk |
• uitlaten | → auslassen; herauslassen; herausfließen lassen | ↔ lâcher — détendre, desserrer quelque chose. |
• uitlaten | → verpassen | ↔ omettre — manquer, soit volontairement, soit involontairement, à faire ou à dire ce qu’on pouvait, ce qu’on devait faire ou dire. |
• uitlaten | → ausgehen; herumführen; ausführen | ↔ promener — Mener, conduire, faire aller quelqu’un de côté ou d’autre. |