Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. terughalen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for terughalen from Dutch to German

terughalen:

terughalen verb (haal terug, haalt terug, haalde terug, haalden terug, teruggehaald)

  1. terughalen (terugroepen)
    zurückrufen
    • zurückrufen verb (rufe zurück, rufst zurück, ruft zurück, rief zurück, rieft zurück, zurückgerufen)

Conjugations for terughalen:

o.t.t.
  1. haal terug
  2. haalt terug
  3. haalt terug
  4. halen terug
  5. halen terug
  6. halen terug
o.v.t.
  1. haalde terug
  2. haalde terug
  3. haalde terug
  4. haalden terug
  5. haalden terug
  6. haalden terug
v.t.t.
  1. heb teruggehaald
  2. hebt teruggehaald
  3. heeft teruggehaald
  4. hebben teruggehaald
  5. hebben teruggehaald
  6. hebben teruggehaald
v.v.t.
  1. had teruggehaald
  2. had teruggehaald
  3. had teruggehaald
  4. hadden teruggehaald
  5. hadden teruggehaald
  6. hadden teruggehaald
o.t.t.t.
  1. zal terughalen
  2. zult terughalen
  3. zal terughalen
  4. zullen terughalen
  5. zullen terughalen
  6. zullen terughalen
o.v.t.t.
  1. zou terughalen
  2. zou terughalen
  3. zou terughalen
  4. zouden terughalen
  5. zouden terughalen
  6. zouden terughalen
en verder
  1. ben teruggehaald
  2. bent teruggehaald
  3. is teruggehaald
  4. zijn teruggehaald
  5. zijn teruggehaald
  6. zijn teruggehaald
diversen
  1. haal terug!
  2. haalt terug!
  3. teruggehaald
  4. terughalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terughalen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
zurückrufen terughalen; terugroepen herroepen; intrekken; terugbellen; terugkomen op; terugnemen

Wiktionary Translations for terughalen:


Cross Translation:
FromToVia
terughalen zurückziehen; entlocken; entziehen; extrahieren; zapfen; zücken retirertirer à nouveau.