Summary
Dutch to German: more detail...
- brandmerk:
- brandmerken:
-
Wiktionary:
- brandmerk → Mal
- brandmerk → Zuchtbrand, Brandmal, Brandzeichen
Dutch
Detailed Translations for brandmerk from Dutch to German
brandmerk:
Translation Matrix for brandmerk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Brandmal | brandmerk |
Related Words for "brandmerk":
Wiktionary Translations for brandmerk:
brandmerk
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• brandmerk | → Zuchtbrand; Brandmal; Brandzeichen | ↔ brand — mark made by burning |
brandmerken:
-
brandmerken (branden; markeren; inbranden; van stigma's voorzien)
markieren; kennzeichnen; einbrennen; stigmatisieren; brandmarken-
kennzeichnen verb (kennzeichne, kennzeichnst, kennzeichnt, kennzeichnte, kennzeichntet, gekennzeichnet)
-
stigmatisieren verb (stigmatisiere, stigmatisierst, stigmatisiert, stigmatisierte, stigmatisiertet, stigmatisiert)
Conjugations for brandmerken:
o.t.t.
- brandmerk
- brandmerkt
- brandmerkt
- brandmerken
- brandmerken
- brandmerken
o.v.t.
- brandmerkte
- brandmerkte
- brandmerkte
- brandmerkten
- brandmerkten
- brandmerkten
v.t.t.
- heb gebrandmerkt
- hebt gebrandmerkt
- heeft gebrandmerkt
- hebben gebrandmerkt
- hebben gebrandmerkt
- hebben gebrandmerkt
v.v.t.
- had gebrandmerkt
- had gebrandmerkt
- had gebrandmerkt
- hadden gebrandmerkt
- hadden gebrandmerkt
- hadden gebrandmerkt
o.t.t.t.
- zal brandmerken
- zult brandmerken
- zal brandmerken
- zullen brandmerken
- zullen brandmerken
- zullen brandmerken
o.v.t.t.
- zou brandmerken
- zou brandmerken
- zou brandmerken
- zouden brandmerken
- zouden brandmerken
- zouden brandmerken
en verder
- ben gebrandmerkt
- bent gebrandmerkt
- is gebrandmerkt
- zijn gebrandmerkt
- zijn gebrandmerkt
- zijn gebrandmerkt
diversen
- brandmerk!
- brandmerkt!
- gebrandmerkt
- brandmerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze