Dutch

Detailed Translations for betasten from Dutch to German

betasten:

betasten verb (betast, betastte, betastten, betast)

  1. betasten (voelen; bevoelen)
    fühlen; betasten; anfassen; tasten; abtasten; befühlen
    • fühlen verb (fühle, fühlst, fühlt, fühlte, fühltet, gefühlt)
    • betasten verb (betaste, betastest, betastet, betastete, betastetet, betastet)
    • anfassen verb (fasse an, fasst an, fasste an, fasstet an, angefaßt)
    • tasten verb (taste, tastest, tastet, tastete, tastetet, getastet)
    • abtasten verb (taste ab, tastest ab, tastet ab, tastete ab, tastetet ab, abgetastet)
    • befühlen verb (befühle, befühlst, befühlt, befühlte, befühltet, befühlt)

Conjugations for betasten:

o.t.t.
  1. betast
  2. betast
  3. betast
  4. betasten
  5. betasten
  6. betasten
o.v.t.
  1. betastte
  2. betastte
  3. betastte
  4. betastten
  5. betastten
  6. betastten
v.t.t.
  1. heb betast
  2. hebt betast
  3. heeft betast
  4. hebben betast
  5. hebben betast
  6. hebben betast
v.v.t.
  1. had betast
  2. had betast
  3. had betast
  4. hadden betast
  5. hadden betast
  6. hadden betast
o.t.t.t.
  1. zal betasten
  2. zult betasten
  3. zal betasten
  4. zullen betasten
  5. zullen betasten
  6. zullen betasten
o.v.t.t.
  1. zou betasten
  2. zou betasten
  3. zou betasten
  4. zouden betasten
  5. zouden betasten
  6. zouden betasten
diversen
  1. betast!
  2. betast!
  3. betast
  4. betastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betasten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abtasten betasten; bevoelen; voelen aftasten; afvoelen; afzoeken; bevoelen; iets voelen; onderzoeken; verkennen; vingeren; voelen; zien te vinden; zoeken
anfassen betasten; bevoelen; voelen aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
befühlen betasten; bevoelen; voelen iets voelen; vingeren; voelen
betasten betasten; bevoelen; voelen
fühlen betasten; bevoelen; voelen aanvoelen; bemerken; bespeuren; doorleven; doorstaan; gewaarworden; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; merken; ontwaren; verdragen; verduren; verteren; vingeren; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
tasten betasten; bevoelen; voelen aanvoelen; iets voelen; op de tast lopen; vingeren; voelen; voorvoelen

Wiktionary Translations for betasten:


Cross Translation:
FromToVia
betasten herumtasten; tappen grope — to search by feeling
betasten tasten; begrabschen grope — to touch closely and sexually
betasten betatschen paw — to touch someone (with the hands) in a sexual way
betasten fühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen palper — Traductions à trier suivant le sens
betasten empfinden; fühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen; duften; riechen; wittern sentir — Traductions à trier suivant le sens
betasten fühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen tâtertoucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc.



German

Detailed Translations for betasten from German to Dutch

betasten:

betasten verb (betaste, betastest, betastet, betastete, betastetet, betastet)

  1. betasten (fühlen; anfassen; tasten; abtasten; befühlen)
    betasten; voelen; bevoelen
    • betasten verb (betast, betastte, betastten, betast)
    • voelen verb (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
    • bevoelen verb (bevoel, bevoelt, bevoelde, bevoelden, bevoeld)

Conjugations for betasten:

Präsens
  1. betaste
  2. betastest
  3. betastet
  4. betasten
  5. betastet
  6. betasten
Imperfekt
  1. betastete
  2. betastetest
  3. betastete
  4. betasteten
  5. betastetet
  6. betasteten
Perfekt
  1. habe betastet
  2. hast betastet
  3. hat betastet
  4. haben betastet
  5. habt betastet
  6. haben betastet
1. Konjunktiv [1]
  1. betaste
  2. betastest
  3. betaste
  4. betasten
  5. betastet
  6. betasten
2. Konjunktiv
  1. betastete
  2. betastetest
  3. betastete
  4. betasteten
  5. betastetet
  6. betasteten
Futur 1
  1. werde betasten
  2. wirst betasten
  3. wird betasten
  4. werden betasten
  5. werdet betasten
  6. werden betasten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde betasten
  2. würdest betasten
  3. würde betasten
  4. würden betasten
  5. würdet betasten
  6. würden betasten
Diverses
  1. betast!
  2. betastet!
  3. betasten Sie!
  4. betastet
  5. betastend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for betasten:

NounRelated TranslationsOther Translations
voelen Abtasten; Anfühlen; Fühlen; Tasten
VerbRelated TranslationsOther Translations
betasten abtasten; anfassen; befühlen; betasten; fühlen; tasten
bevoelen abtasten; anfassen; befühlen; betasten; fühlen; tasten abtasten
voelen abtasten; anfassen; befühlen; betasten; fühlen; tasten abtasten; anrühren; befühlen; bemerken; beobachten; berühren; durchmachen; einfühlen; einleben; entdecken; erfahren; erkennen; erleben; feststellen; fühlen; merken; mitleben; sehen; spüren; tasten; wahrnehmen

Synonyms for "betasten":


Wiktionary Translations for betasten:


Cross Translation:
FromToVia
betasten tasten; betasten; voelen; bevoelen palper — Traductions à trier suivant le sens
betasten voelen; gewaarworden; aanvoelen; gevoelen; tasten; betasten; bevoelen; geuren; rieken; ruiken sentir — Traductions à trier suivant le sens
betasten tasten; betasten; voelen; bevoelen; peuteren; pulken; vingeren tâtertoucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc.