Summary


Dutch

Detailed Translations for etteren from Dutch to German

etteren:

etteren verb (etter, ettert, etterde, etterden, geëtterd)

  1. etteren (vervelend doen)
    nerven
  2. etteren (griepen; zeiken; klieren)
    jammern; nörgeln; quaken; wehklagen; klagen; trödeln; eitern; klonen; leinern; sichekligbenehmen; zwicken; wimmern; winseln; vergraulen; faseln; flennen; greinen; wegekeln
    • jammern verb (jammre, jammerst, jammert, jammerte, jammertet, gejammert)
    • nörgeln verb (nörgele, nörgelst, nörgelt, nörgelte, nörgeltet, genörgelt)
    • quaken verb (quake, quakst, quakt, quakte, quaktet, gequakt)
    • wehklagen verb (wehklage, wehklagst, wehklagt, wehklagte, wehklagtet, wehgeklagt)
    • klagen verb (klage, klagst, klagt, klagte, klagtet, geklagt)
    • trödeln verb (trödele, trödelst, trödelt, trödelte, trödeltet, getrödelt)
    • eitern verb (eitere, eiterst, eitert, eiterte, eitertet, geeitert)
    • klonen verb (klone, klonst, klont, klonte, klontet, geklont)
    • leinern verb (leinere, leinerst, leinert, leinerte, leinertet, geleinert)
    • zwicken verb (zwicke, zwickst, zwickt, zwickte, zwicktet, gezwickt)
    • wimmern verb (wimmere, wimmerst, wimmert, wimmerte, wimmertet, gewimmert)
    • winseln verb (winsele, winselst, winselt, winselte, winseltet, gewinselt)
    • vergraulen verb (vergraule, vergraulst, vergrault, vergraulte, vergraultet, vergrault)
    • faseln verb (fasle, faselst, faselt, faselte, faseltet, gefaselt)
    • flennen verb (flenne, flennst, flennt, flennte, flenntet, geflennt)
    • greinen verb (greine, greinst, greint, greinte, greintet, gegreint)
    • wegekeln verb (ekele weg, ekelst weg, ekelt weg, ekelte weg, ekeltet weg, weggeekelt)
  3. etteren (pus afscheiden)
    eitern
    • eitern verb (eitere, eiterst, eitert, eiterte, eitertet, geeitert)

Conjugations for etteren:

o.t.t.
  1. etter
  2. ettert
  3. ettert
  4. etteren
  5. etteren
  6. etteren
o.v.t.
  1. etterde
  2. etterde
  3. etterde
  4. etterden
  5. etterden
  6. etterden
v.t.t.
  1. heb geëtterd
  2. hebt geëtterd
  3. heeft geëtterd
  4. hebben geëtterd
  5. hebben geëtterd
  6. hebben geëtterd
v.v.t.
  1. had geëtterd
  2. had geëtterd
  3. had geëtterd
  4. hadden geëtterd
  5. hadden geëtterd
  6. hadden geëtterd
o.t.t.t.
  1. zal etteren
  2. zult etteren
  3. zal etteren
  4. zullen etteren
  5. zullen etteren
  6. zullen etteren
o.v.t.t.
  1. zou etteren
  2. zou etteren
  3. zou etteren
  4. zouden etteren
  5. zouden etteren
  6. zouden etteren
diversen
  1. etter!
  2. ettert!
  3. geëtterd
  4. etterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for etteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
eitern etteren; griepen; klieren; pus afscheiden; zeiken een eed afleggen; wegpesten; zweren
faseln etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; bazelen; communiceren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lallen; leuteren; morren; murmeren; ontevreden mompelen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zwammen
flennen etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; grienen; huilen; janken; sniffen; snikken; snotteren; wenen
greinen etteren; griepen; klieren; zeiken bouderen; een pruillip trekken; grienen; huilen; janken; pruilen; snikken; snotteren
jammern etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; huilen; jammeren; jeremiëren; schreien; weeklagen
klagen etteren; griepen; klieren; zeiken bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; condoleren; een klacht indienen; eisen; jammeren; jeremiëren; klagen; medeleven betuigen; misnoegen uiten; over iets mopperen; reclameren; weeklagen; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
klonen etteren; griepen; klieren; zeiken klonen
leinern etteren; griepen; klieren; zeiken
nerven etteren; vervelend doen aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren
nörgeln etteren; griepen; klieren; zeiken brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen
quaken etteren; griepen; klieren; zeiken kwaken; kwekken; kwetteren; slissen; snateren
sichekligbenehmen etteren; griepen; klieren; zeiken
trödeln etteren; griepen; klieren; zeiken banjeren; dralen; drentelen; druilen; flaneren; lanterfanten; luieren; lummelen; miezeren; nietsdoen; niksen; rondhangen; sjokken; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; voortsukkelen
vergraulen etteren; griepen; klieren; zeiken wegpesten
wegekeln etteren; griepen; klieren; zeiken koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
wehklagen etteren; griepen; klieren; zeiken huilen; jammeren; jeremiëren; kreunen; schreien; steunen; weeklagen
wimmern etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; jammeren; jeremiëren; kermen; kreunen; steunen; weeklagen
winseln etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; jammeren; jeremiëren; kermen; kreunen; steunen; weeklagen
zwicken etteren; griepen; klieren; zeiken knellen; nijpen; strak zitten

Related Words for "etteren":


Wiktionary Translations for etteren:

etteren
verb
  1. intr|nld (medisch, nld) het bij sommige ontstekingen afscheiden van een geelgroen wondvocht (etter)

etteren form of etter:

etter [de ~ (m)] noun

  1. de etter (etterbak)
    der Dreckskerl
  2. de etter (pus)
    der Eiter

Translation Matrix for etter:

NounRelated TranslationsOther Translations
Dreckskerl etter; etterbak dreumes; drol; eikel; ellendeling; heikneuter; hond; hork; hufter; kaffer; kinkel; klier; klojo; klootzak; kort en dik persoon; kreng; lomperd; lul; mispunt; oetlul; onderkruipsel; proleet; propje; rotvent; schobbejak; schoelje; schoft; schurk; smeerlap; snertvent; sodemieter; stuk ongeluk; vlegel
Eiter etter; pus afscheiding; wondvocht

Related Words for "etter":

  • etteren, etters, ettertje, ettertjes

Wiktionary Translations for etter:

etter
noun
  1. wittig vocht met witte bloedlichaampjes en bacteriën dat bij een ontsteking afgescheiden wordt

Cross Translation:
FromToVia
etter Eiter pus — fluid found in regions of infection