Dutch
Detailed Translations for luier from Dutch to German
luier:
Translation Matrix for luier:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Windel | luier |
Related Words for "luier":
Wiktionary Translations for luier:
luier
Cross Translation:
noun
luier
-
vocht absorberend kledingstuk dat wordt gedragen door een incontinente persoon, inz. door een baby
- luier → Windel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• luier | → Windel | ↔ diaper — absorbent garment worn by a baby, or by someone who is incontinent |
• luier | → Windel | ↔ couche — Linge ou bande absorbante à l’usage des enfants |
luieren:
-
luieren (lanterfanten; lummelen; niksen; rondhangen; nietsdoen)
bummeln; trödeln; herumlungern; herumsitzen; sich herumtreiben; herumstehen-
herumlungern verb (lungre herum, lungerst herum, lungert herum, lungerte herum, lungertet herum, herumgelungert)
-
sich herumtreiben verb (treibe mich herum, treibst dich herum, treibt sich herum, trieb sich herum, triebt euch herum, sich herumgetrieben)
-
herumstehen verb (stehe herum, stehst herum, steht herum, stand herum, standet herum, herumgestanden)
Conjugations for luieren:
o.t.t.
- luier
- luiert
- luiert
- luieren
- luieren
- luieren
o.v.t.
- luierde
- luierde
- luierde
- luierden
- luierden
- luierden
v.t.t.
- heb geluierd
- hebt geluierd
- heeft geluierd
- hebben geluierd
- hebben geluierd
- hebben geluierd
v.v.t.
- had geluierd
- had geluierd
- had geluierd
- hadden geluierd
- hadden geluierd
- hadden geluierd
o.t.t.t.
- zal luieren
- zult luieren
- zal luieren
- zullen luieren
- zullen luieren
- zullen luieren
o.v.t.t.
- zou luieren
- zou luieren
- zou luieren
- zouden luieren
- zouden luieren
- zouden luieren
diversen
- luier!
- luiert!
- geluierd
- luierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for luieren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bummeln | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen | aan de zwier gaan; banjeren; boemelen; de hort op gaan; gaan; kuieren; lopen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; slenteren; stappen; uitgaan; verbeuzelen; verknoeien; verlummelen; wandelen; zich voortbewegen |
herumlungern | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen | |
herumsitzen | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen | niksen; rondhangen; rondlummelen |
herumstehen | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen | niksen; rondhangen; rondlummelen |
sich herumtreiben | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen | |
trödeln | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen | banjeren; dralen; drentelen; druilen; etteren; flaneren; griepen; klieren; miezeren; sjokken; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; voortsukkelen; zeiken |
Related Words for "luieren":
Antonyms for "luieren":
Related Definitions for "luieren":
luier form of lui:
-
lui (werkschuw; traag)
-
lui (niets doend)
faul; untätig; arbeitsscheu; nichts tund; arbeitslos-
faul adj
-
untätig adj
-
arbeitsscheu adj
-
nichts tund adj
-
arbeitslos adj
-
Translation Matrix for lui:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Leute | lieden; lui; luitjes | |
arbeitsscheu | arbeidsschuw | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
arbeitslos | lui; niets doend | werkeloos; werkloos |
arbeitsscheu | lui; niets doend; traag; werkschuw | lijzig; log; loom |
faul | lui; niets doend | banaal; bedorven; goor; grof; laag-bij-de-grond; lijzig; log; lomp; loom; morsig; onduidelijk; onverkwikkelijk; plat; platvloers; ranzig; rot; rottig; schunnig; slecht; slonzig; slordig; smerig; stuitend; triviaal; vadsig; vergaan; verrot; vies; viezig; voddig; voos; vuil; vunzig; walgelijk; weerzinwekkend; wollig |
nichts tund | lui; niets doend | |
untätig | lui; niets doend | lijdelijk; onbewoond; passief |