Dutch
Detailed Translations for zwendel from Dutch to German
zwendel:
-
de zwendel (oplichterij; oplichting; zwendelarij; gezwendel)
der Betrug; der Schwindel; die Schwindelei; die Hintergehung; die Fälschung; die Irreführung; die Betrügerei; die Hehlerei; die Bauernfängerei; die Gaukelei -
de zwendel (misleiding; oplichterij; bedrog)
-
de zwendel (malversatie; onregelmatigheden; verdonkeremaning; fraude; verduisteren; verduistering; ontvreemding)
Translation Matrix for zwendel:
Related Words for "zwendel":
zwendelen:
-
zwendelen (besodemieteren; afzetten; misleiden; bedriegen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen)
beschwindeln; hereinlegen; verarschen-
beschwindeln verb (beschwindele, beschwindelst, beschwindelt, beschwindelte, beschwindeltet, beschwindelt)
-
hereinlegen verb
-
Conjugations for zwendelen:
o.t.t.
- zwendel
- zwendelt
- zwendelt
- zwendelen
- zwendelen
- zwendelen
o.v.t.
- zwendelde
- zwendelde
- zwendelde
- zwendelden
- zwendelden
- zwendelden
v.t.t.
- heb gezwendeld
- hebt gezwendeld
- heeft gezwendeld
- hebben gezwendeld
- hebben gezwendeld
- hebben gezwendeld
v.v.t.
- had gezwendeld
- had gezwendeld
- had gezwendeld
- hadden gezwendeld
- hadden gezwendeld
- hadden gezwendeld
o.t.t.t.
- zal zwendelen
- zult zwendelen
- zal zwendelen
- zullen zwendelen
- zullen zwendelen
- zullen zwendelen
o.v.t.t.
- zou zwendelen
- zou zwendelen
- zou zwendelen
- zouden zwendelen
- zouden zwendelen
- zouden zwendelen
diversen
- zwendel!
- zwendelt!
- gezwendeld
- zwendelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zwendelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
beschwindeln | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen | afzetten; bedonderen; bedotten; bezwendelen; neppen; tillen; verneuken; voorjokken; voorliegen |
hereinlegen | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen | |
verarschen | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen | foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden; wegpesten |