Summary
Dutch to German: more detail...
- neerslaan:
-
Wiktionary:
- neerslaan → nachlassen, zurückgehen, kondensieren, ersticken, erdrosseln, erwürgen
Dutch
Detailed Translations for neerslaan from Dutch to German
neerslaan:
-
neerslaan (onderuithalen; omslaan; vloeren)
niederschlagen; zu Boden schlagen; umschlagen; umkippen; auseinandernehmen-
niederschlagen verb (schlage nieder, schägst nieder, schlägt nieder, schlug nieder, schlugt nieder, niedergeschlagen)
-
zu Boden schlagen verb
-
auseinandernehmen verb
-
Conjugations for neerslaan:
o.t.t.
- sla neer
- slaat neer
- slaat neer
- slaan neer
- slaan neer
- slaan neer
o.v.t.
- sloeg neer
- sloeg neer
- sloeg neer
- sloegen neer
- sloegen neer
- sloegen neer
v.t.t.
- heb neergeslagen
- hebt neergeslagen
- heeft neergeslagen
- hebben neergeslagen
- hebben neergeslagen
- hebben neergeslagen
v.v.t.
- had neergeslagen
- had neergeslagen
- had neergeslagen
- hadden neergeslagen
- hadden neergeslagen
- hadden neergeslagen
o.t.t.t.
- zal neerslaan
- zult neerslaan
- zal neerslaan
- zullen neerslaan
- zullen neerslaan
- zullen neerslaan
o.v.t.t.
- zou neerslaan
- zou neerslaan
- zou neerslaan
- zouden neerslaan
- zouden neerslaan
- zouden neerslaan
en verder
- ben neergeslagen
- bent neergeslagen
- is neergeslagen
- zijn neergeslagen
- zijn neergeslagen
- zijn neergeslagen
diversen
- sla neer!
- slaat neer!
- neergeslagen
- neerslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for neerslaan:
Wiktionary Translations for neerslaan:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• neerslaan | → nachlassen; zurückgehen | ↔ abate — to bring down a person physically or mentally |
• neerslaan | → kondensieren | ↔ condense — to transform something into a liquid |
• neerslaan | → kondensieren | ↔ condense — to be transformed into a liquid |
• neerslaan | → ersticken; erdrosseln; erwürgen | ↔ suffoquer — étouffer, faire perdre la respiration ou rendre la respiration difficile; il se dit ordinairement du manque de respiration qui arriver par quelque cause intérieure ou par l’effet de quelque vapeur nuisible. |
• neerslaan | → erdrosseln; ersticken; erwürgen | ↔ étouffer — Faire mourir en arrêter la respiration. |