Dutch
Detailed Translations for aan stukken snijden from Dutch to German
aan stukken snijden:
aan stukken snijden verb (snijd aan stukken, snijdt aan stukken, sneed aan stukken, sneden aan stukken, aan stukken gesneden)
-
aan stukken snijden (stuksnijden)
Conjugations for aan stukken snijden:
o.t.t.
- snijd aan stukken
- snijdt aan stukken
- snijdt aan stukken
- snijden aan stukken
- snijden aan stukken
- snijden aan stukken
o.v.t.
- sneed aan stukken
- sneed aan stukken
- sneed aan stukken
- sneden aan stukken
- sneden aan stukken
- sneden aan stukken
v.t.t.
- heb aan stukken gesneden
- hebt aan stukken gesneden
- heeft aan stukken gesneden
- hebben aan stukken gesneden
- hebben aan stukken gesneden
- hebben aan stukken gesneden
v.v.t.
- had aan stukken gesneden
- had aan stukken gesneden
- had aan stukken gesneden
- hadden aan stukken gesneden
- hadden aan stukken gesneden
- hadden aan stukken gesneden
o.t.t.t.
- zal aan stukken snijden
- zult aan stukken snijden
- zal aan stukken snijden
- zullen aan stukken snijden
- zullen aan stukken snijden
- zullen aan stukken snijden
o.v.t.t.
- zou aan stukken snijden
- zou aan stukken snijden
- zou aan stukken snijden
- zouden aan stukken snijden
- zouden aan stukken snijden
- zouden aan stukken snijden
diversen
- snijd aan stukken!
- snijdt aan stukken!
- aan stukken gesneden
- aan stukken snijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aan stukken snijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
zerlegen | aan stukken snijden; stuksnijden | afbreken; analyseren; anatomiseren; beëindigen; desintegreren; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; kapot scheuren; ontbinden; ontleden; opheffen; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uit elkaar vallen; uiteenhalen; uiteenvallen; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verscheuren; verwoesten |
zerstückeln | aan stukken snijden; stuksnijden | grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven; stuk snijden |