Adjective | Related Translations | Other Translations |
frei
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
benaderbaar; beschikbaar; disponibel; frank; genaakbaar; gratis; in vrijheid; kosteloos; ledig; leeg; niet belast; onafhankelijk; onbedekt; onbelast; onbelast inkomen; onbewoond; onbezet; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onoverdekt; onverplicht; onverstoord; open; pro deo; rechttoe; spontaan; toegankelijk; uit vrije wil; vacant; voor niets; vrij; vrij van schulden; vrijuit; vrijwillig; zonder kosten
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
chaotisch
|
bandeloos; verwilderd
|
asociaal; chaotisch; ongeordend; ongeorganiseerd; ongeregeld; ongesystematiseerd; onmaatschappelijk; onordelijk; ordeloos; rommelig; slordig; wanordelijk
|
unbändig
|
bandeloos; verwilderd
|
heftig; onbeheerst; onstuimig; roezemoezig
|
ungebunden
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
|
unordentlich
|
bandeloos; verwilderd
|
asociaal; chaotisch; door elkaar; dooreen; flodderig; haveloos; morsig; ongeordend; ongeorganiseerd; ongeregeld; ongesystematiseerd; onmaatschappelijk; onopgeruimd; onordelijk; ordeloos; ranzig; rommelig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; viezig; voddig; vunzig; wanordelijk
|
verwildert
|
bandeloos; verwilderd
|
onverzorgd; verwaarloosd; verwilderd
|
zerzaust
|
bandeloos; verwilderd
|
door elkaar; dooreen; ongeregeld; onordelijk; onverzorgd; ordeloos; rommelig; slordig; verwaarloosd; verwilderd; wanordelijk
|
zügellos
|
bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
|
bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; extreem; losbandig; mateloos; ongetoomd; teugelloos; tomeloos; tuchteloos; uitermate; vrijgevochten
|