Summary
Dutch to German: more detail...
- belasterde:
- belasteren:
-
Wiktionary:
- belasteren → verleumden, diffamieren
- belasteren → irrtümlicherweise anklagen, afterreden, anschwärzen, fälschlich beschuldigen, verleumden
Dutch
Detailed Translations for belasterde from Dutch to German
belasterde:
-
belasterde
der Beauftragte
Translation Matrix for belasterde:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Beauftragte | belasterde | afgevaardigde; gecommitteerde; gedelegeerde; gedeputeerde; gemachtigde; gevolmachtigde; plaatsvervanger; representant; vertegenwoordiger; zaakgelastigde |
belasterde form of belasteren:
-
belasteren (lasteren; kwaadspreken; smaden)
-
belasteren (kwaadspreken; roddelen; lasteren)
Conjugations for belasteren:
o.t.t.
- belaster
- belastert
- belastert
- belasteren
- belasteren
- belasteren
o.v.t.
- belasterde
- belasterde
- belasterde
- belasterden
- belasterden
- belasterden
v.t.t.
- heb belasterd
- hebt belasterd
- heeft belasterd
- hebben belasterd
- hebben belasterd
- hebben belasterd
v.v.t.
- had belasterd
- had belasterd
- had belasterd
- hadden belasterd
- hadden belasterd
- hadden belasterd
o.t.t.t.
- zal belasteren
- zult belasteren
- zal belasteren
- zullen belasteren
- zullen belasteren
- zullen belasteren
o.v.t.t.
- zou belasteren
- zou belasteren
- zou belasteren
- zouden belasteren
- zouden belasteren
- zouden belasteren
diversen
- belaster!
- belastert!
- belasterd
- belasterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
belasteren (zwartmaken)
-
belasteren (kwaadspreken)
Translation Matrix for belasteren:
Wiktionary Translations for belasteren:
belasteren
Cross Translation:
verb
-
iemands goede naam geweld aandoen met onware aantijgingen
- belasteren → verleumden; diffamieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• belasteren | → irrtümlicherweise anklagen; afterreden; anschwärzen; fälschlich beschuldigen; verleumden | ↔ calomnier — attaquer, blesser quelqu’un par des calomnies. |
• belasteren | → afterreden; anschwärzen; fälschlich beschuldigen; verleumden | ↔ diffamer — décrier, chercher à déshonorer, à nuire à la réputation par ses paroles ou par ses écrits. |