Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bij elkaar leggen:


Dutch

Detailed Translations for bij elkaar leggen from Dutch to German

bij elkaar leggen:

bij elkaar leggen verb (leg bij elkaar, legt bij elkaar, legde bij elkaar, legden bij elkaar, bij elkaar gelegd)

  1. bij elkaar leggen
    zusammenlegen
    • zusammenlegen verb (lege zusammen, legst zusammen, legt zusammen, legte zusammen, legtet zusammen, zusammengelegt)

Conjugations for bij elkaar leggen:

o.t.t.
  1. leg bij elkaar
  2. legt bij elkaar
  3. legt bij elkaar
  4. leggen bij elkaar
  5. leggen bij elkaar
  6. leggen bij elkaar
o.v.t.
  1. legde bij elkaar
  2. legde bij elkaar
  3. legde bij elkaar
  4. legden bij elkaar
  5. legden bij elkaar
  6. legden bij elkaar
v.t.t.
  1. heb bij elkaar gelegd
  2. hebt bij elkaar gelegd
  3. heeft bij elkaar gelegd
  4. hebben bij elkaar gelegd
  5. hebben bij elkaar gelegd
  6. hebben bij elkaar gelegd
v.v.t.
  1. had bij elkaar gelegd
  2. had bij elkaar gelegd
  3. had bij elkaar gelegd
  4. hadden bij elkaar gelegd
  5. hadden bij elkaar gelegd
  6. hadden bij elkaar gelegd
o.t.t.t.
  1. zal bij elkaar leggen
  2. zult bij elkaar leggen
  3. zal bij elkaar leggen
  4. zullen bij elkaar leggen
  5. zullen bij elkaar leggen
  6. zullen bij elkaar leggen
o.v.t.t.
  1. zou bij elkaar leggen
  2. zou bij elkaar leggen
  3. zou bij elkaar leggen
  4. zouden bij elkaar leggen
  5. zouden bij elkaar leggen
  6. zouden bij elkaar leggen
diversen
  1. leg bij elkaar!
  2. legt bij elkaar!
  3. bij elkaar gelegd
  4. bij elkaar leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bij elkaar leggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
zusammenlegen bij elkaar leggen bijeen voegen; combineren; dubbelvouwen; een combinatie maken; fuseren; ineensmelten; koppelen; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; verbinden; versmelten

Related Translations for bij elkaar leggen