Dutch
Detailed Translations for bloeiend from Dutch to German
bloeiend:
-
bloeiend (florissant)
-
bloeiend (kleurig; fleurig)
farbig; frisch; blühend; geblümt; farbenfroh; farbenfreudig-
farbig adj
-
frisch adj
-
blühend adj
-
geblümt adj
-
farbenfroh adj
-
farbenfreudig adj
-
Translation Matrix for bloeiend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
blühend | bloeiend; fleurig; florissant; kleurig | blakend; blakend van gezondheid; fit; fleurig; florissant; getraind; gezond; kleurrijk; zonder ziekte |
farbenfreudig | bloeiend; fleurig; kleurig | bont; gekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig |
farbenfroh | bloeiend; fleurig; kleurig | bont; gekleurd; hooggekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig |
farbig | bloeiend; fleurig; kleurig | bont; bontgekleurd; fleurig; gekleurd; hooggekleurd; kakelbont; kleurig; kleurrijk; veelkleurig |
frisch | bloeiend; fleurig; kleurig | bezet; doodgemoedereerd; doodkalm; druk; drukbezet; eigentijds; fleurig; florissant; fris; frisjes; geagiteerd; hedendaags; hooggekleurd; kleurrijk; koel; levendig; luchtig; modern; nieuw; nieuwbakken; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbedorven; onbevlekt; ongebruikt; ongeopend; onschuldig; rein; verhit; vers; versgebakken; vlekkeloos |
geblümt | bloeiend; fleurig; kleurig | fleurig; florissant; gebloemd |
bloeien:
-
bloeien (tot hoogconjunctuur komen)
-
bloeien (floreren; goed lopen)
Conjugations for bloeien:
o.t.t.
- bloei
- bloeit
- bloeit
- bloeien
- bloeien
- bloeien
o.v.t.
- bloeide
- bloeide
- bloeide
- bloeiden
- bloeiden
- bloeiden
v.t.t.
- heb gebloeid
- hebt gebloeid
- heeft gebloeid
- hebben gebloeid
- hebben gebloeid
- hebben gebloeid
v.v.t.
- had gebloeid
- had gebloeid
- had gebloeid
- hadden gebloeid
- hadden gebloeid
- hadden gebloeid
o.t.t.t.
- zal bloeien
- zult bloeien
- zal bloeien
- zullen bloeien
- zullen bloeien
- zullen bloeien
o.v.t.t.
- zou bloeien
- zou bloeien
- zou bloeien
- zouden bloeien
- zouden bloeien
- zouden bloeien
diversen
- bloei!
- bloeit!
- gebloeid
- bloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bloeien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bis Hochkonjunktur kommen | bloeien; tot hoogconjunctuur komen | |
blühen | bloeien; floreren; goed lopen; tot hoogconjunctuur komen | goed gaan; het goed maken |
florieren | bloeien; floreren; goed lopen; tot hoogconjunctuur komen | effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; goed gaan; het goed maken |
gedeihen | bloeien; floreren; goed lopen; tot hoogconjunctuur komen | gedijen; goed gaan; het goed maken; tieren; wassen |
Other | Related Translations | Other Translations |
blühen | bloeien |
Related Words for "bloeien":
Wiktionary Translations for bloeien:
bloeien
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bloeien | → blühen; florieren | ↔ boom — to be prosperous |
• bloeien | → blühen; gedeihen | ↔ flourish — to thrive or grow well |
• bloeien | → blühen | ↔ flower — to put forth blooms |
• bloeien | → blühen | ↔ fleurir — produire des fleurs, se couvrir de fleurs, ou être en fleurs. |
• bloeien | → gedeihen; gelingen; geraten; glücken; prosperieren | ↔ prospérer — Être heureux, avoir la fortune favorable. |