Dutch
Detailed Translations for dichtbijlokken from Dutch to German
dichtbijlokken:
-
dichtbijlokken (tevoorschijn lokken; lokken)
herauslocken; ködern; heranlocken; mitlocken-
herauslocken verb (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
-
heranlocken verb (locke heran, lockst heran, lockt heran, lockte heran, locktet heran, herangelockt)
-
Conjugations for dichtbijlokken:
o.t.t.
- lok dichtbij
- lokt dichtbij
- lokt dichtbij
- lokken dichtbij
- lokken dichtbij
- lokken dichtbij
o.v.t.
- lokte dichtbij
- lokte dichtbij
- lokte dichtbij
- lokten dichtbij
- lokten dichtbij
- lokten dichtbij
v.t.t.
- heb dichtbijgelokt
- hebt dichtbijgelokt
- heeft dichtbijgelokt
- hebben dichtbijgelokt
- hebben dichtbijgelokt
- hebben dichtbijgelokt
v.v.t.
- had dichtbijgelokt
- had dichtbijgelokt
- had dichtbijgelokt
- hadden dichtbijgelokt
- hadden dichtbijgelokt
- hadden dichtbijgelokt
o.t.t.t.
- zal dichtbijlokken
- zult dichtbijlokken
- zal dichtbijlokken
- zullen dichtbijlokken
- zullen dichtbijlokken
- zullen dichtbijlokken
o.v.t.t.
- zou dichtbijlokken
- zou dichtbijlokken
- zou dichtbijlokken
- zouden dichtbijlokken
- zouden dichtbijlokken
- zouden dichtbijlokken
en verder
- ben dichtbijgelokt
- bent dichtbijgelokt
- is dichtbijgelokt
- zijn dichtbijgelokt
- zijn dichtbijgelokt
- zijn dichtbijgelokt
diversen
- lok dichtbij!
- lokt dichtbij!
- dichtbijgelokt
- dichtbij lokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze