Dutch
Detailed Translations for er vandoor gaan from Dutch to German
er vandoor gaan:
er vandoor gaan verb (ga er vandoor, gaat er vandoor, ging er vandoor, gingen er vandoor, er vandoor gegaan)
-
er vandoor gaan (er tussenuit knijpen)
entfahren; entfallen; entkommen; fliehen; aussteigen; entwischen; entfliehen; ausbrechen; entrinnen; durchbrennen; ausrücken; entschlüpfen-
durchbrennen verb (brenne durch, brennst durch, brennt durch, brannte durch, branntet durch, durchgebrannt)
-
entschlüpfen verb (entschlüpfe, entschlüpfst, entschlüpft, entschlüpfte, entschlüpftet, entschlüpft)
Conjugations for er vandoor gaan:
o.t.t.
- ga er vandoor
- gaat er vandoor
- gaat er vandoor
- gaan er vandoor
- gaan er vandoor
- gaan er vandoor
o.v.t.
- ging er vandoor
- ging er vandoor
- ging er vandoor
- gingen er vandoor
- gingen er vandoor
- gingen er vandoor
v.t.t.
- ben er vandoor gegaan
- bent er vandoor gegaan
- is er vandoor gegaan
- zijn er vandoor gegaan
- zijn er vandoor gegaan
- zijn er vandoor gegaan
v.v.t.
- was er vandoor gegaan
- was er vandoor gegaan
- was er vandoor gegaan
- waren er vandoor gegaan
- waren er vandoor gegaan
- waren er vandoor gegaan
o.t.t.t.
- zal er vandoor gaan
- zult er vandoor gaan
- zal er vandoor gaan
- zullen er vandoor gaan
- zullen er vandoor gaan
- zullen er vandoor gaan
o.v.t.t.
- zou er vandoor gaan
- zou er vandoor gaan
- zou er vandoor gaan
- zouden er vandoor gaan
- zouden er vandoor gaan
- zouden er vandoor gaan
diversen
- ga er vandoor!
- gaat er vandoor!
- er vandoor gegaan
- er vandoor gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze