Dutch

Detailed Translations for erbij zeggen from Dutch to German

erbij zeggen:

erbij zeggen verb

  1. erbij zeggen (vermelden; noemen)
    erwähnen; melden; erklären; ausschreiben; mitteilen; nennen; benennen; bekanntgeben; informieren; titulieren
    • erwähnen verb (erwähne, erwähnst, erwähnt, erwähnte, erwähntet, erwähnt)
    • melden verb (melde, meldst, meldt, meldte, meldtet, gemeldet)
    • erklären verb (erkläre, erklärst, erklärt, erklärte, erklärtet, erklärt)
    • ausschreiben verb (schreibe aus, schreibst aus, schreibt aus, schrieb aus, schriebt aus, ausgeschrieben)
    • mitteilen verb (teile mit, teilst mit, teilt mit, teilte mit, teiltet mit, mitgeteilt)
    • nennen verb (nenne, nennst, nennt, nannte, nanntet, genannt)
    • benennen verb (benenne, benennst, benennt, benannte, benanntet, benannt)
    • informieren verb (informiere, informierst, informiert, informierte, informiertet, informiert)
    • titulieren verb (tituliere, titulierst, tituliert, titulierte, tituliertet, tituliert)

Translation Matrix for erbij zeggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausschreiben erbij zeggen; noemen; vermelden uitloven; uitschrijven
bekanntgeben erbij zeggen; noemen; vermelden afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; berichten; iets melden; openbaar maken; openbaren; oplezen; publiceren; uitbrengen
benennen erbij zeggen; noemen; vermelden benoemen; bestempelen; betitelen; een naam geven; in functie aanstellen; met name noemen; noemen; vernoemen
erklären erbij zeggen; noemen; vermelden accentueren; begrijpelijk maken; belichten; beschrijven; mening kenbaar maken; nader verklaren; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; verkondigen; weergeven
erwähnen erbij zeggen; noemen; vermelden gewag maken van; gewagen; melding maken van; onthouden; opnemen; opslaan
informieren erbij zeggen; noemen; vermelden attenderen; berichten; bewust maken; iets melden; informeren; inlichten; kennisgeven van; navraag doen; navragen; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen; wijzen; zeggen
melden erbij zeggen; noemen; vermelden aangeven; berichten; declareren; iets aankondigen; iets melden; in aantocht zijn; informeren; meedelen; melden; rapporteren; verhaal vertellen; verhalen; verslag uitbrengen; vertellen; zich aandienen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven; zich voordoen
mitteilen erbij zeggen; noemen; vermelden berichten; beschrijven; iets melden; informeren; inlichten; klikken; mededelen; meedelen; melden; op de hoogte brengen; rapporteren; tippen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiteenzetten; uiten; uiting geven aan; van iets in kennis stellen; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; verslag uitbrengen; vertellen; vertolken; verwittigen; verwoorden; waarschuwen; zeggen
nennen erbij zeggen; noemen; vermelden benoemen; bestempelen; betitelen; een naam geven; noemen; opnoemen; opsommen; vernoemen
titulieren erbij zeggen; noemen; vermelden tituleren

External Machine Translations:

Related Translations for erbij zeggen