Dutch
Detailed Translations for galm from Dutch to German
galm:
-
de galm (klankweerkaatsing; resonantie)
Translation Matrix for galm:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Echo | galm; klankweerkaatsing; resonantie | echo; gegalm; geluidsweerkaatsing; geschal; luidkeelse uitroep; nagalm; weergalm; weerklank |
Klankwiderhall | galm; klankweerkaatsing; resonantie |
Related Words for "galm":
galm form of galmen:
-
galmen (naklinken; echoën; weerklinken)
nachhallen; schallen; schmettern; erhallen; ertönen; widerhallen; mitschwingen; resonieren; echoen; widerschallen-
nachhallen verb
-
ertönen verb
-
mitschwingen verb (schwinge mit, schwingst mit, schwingt mit, schwang mit, schwangt mit, mitgeschwungen)
-
widerschallen verb (widerschalle, widerschallst, widerschallt, widerschallte, widerschalltet, widerschallt)
-
-
galmen (met krachtige stem zingen)
-
galmen (weergalmen; resoneren; echoën; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; schallen)
schallen; widerschallen; hallen; widerhallen; echoen-
widerschallen verb (widerschalle, widerschallst, widerschallt, widerschallte, widerschalltet, widerschallt)
Conjugations for galmen:
o.t.t.
- galm
- galmt
- galmt
- galmen
- galmen
- galmen
o.v.t.
- galmde
- galmde
- galmde
- galmden
- galmden
- galmden
v.t.t.
- heb gegalmd
- hebt gegalmd
- heeft gegalmd
- hebben gegalmd
- hebben gegalmd
- hebben gegalmd
v.v.t.
- had gegalmd
- had gegalmd
- had gegalmd
- hadden gegalmd
- hadden gegalmd
- hadden gegalmd
o.t.t.t.
- zal galmen
- zult galmen
- zal galmen
- zullen galmen
- zullen galmen
- zullen galmen
o.v.t.t.
- zou galmen
- zou galmen
- zou galmen
- zouden galmen
- zouden galmen
- zouden galmen
diversen
- galm!
- galmt!
- gegalmd
- galmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for galmen:
Related Words for "galmen":
Wiktionary Translations for galmen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• galmen | → anläuten; klingeln; anklingeln; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen; gellen | ↔ sonner — rendre un son. |
• galmen | → geklungen; klimpern; klirren; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen | ↔ tinter — faire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté. |