Dutch

Detailed Translations for gefantaseerd from Dutch to German

gefantaseerd:

gefantaseerd adj

  1. gefantaseerd (bedacht)

Translation Matrix for gefantaseerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
erdichtet bedacht; gefantaseerd aangenomen; bedacht; denkbeeldig; fictief; gefingeerd; geveinsd; verdicht; verzonnen
fingiert bedacht; gefantaseerd bedacht; bedriegelijk; denkbeeldig; fictief; gefingeerd; gevingerd; nagemaakt; onecht; onwaar; vals; verzonnen

gefantaseerd form of fantaseren:

fantaseren verb (fantaseer, fantaseert, fantaseerde, fantaseerden, gefantaseerd)

  1. fantaseren (verzinnen; bedenken; uitdenken; verdichten; voorwenden)
    ausdenken; erfinden; ersinnen; phantasieren; planen; sich ausdenken; erdichten; austüfteln; ausklügeln
    • ausdenken verb (denke aus, denkst aus, denkt aus, dachte aus, dachtet aus, ausgedacht)
    • erfinden verb (erfinde, erfindest, erfindet, erfand, erfandet, erfunden)
    • ersinnen verb
    • phantasieren verb (phantasiere, phantasierst, phantasiert, phantasierte, phantasiertet, phantasiert)
    • planen verb (plane, planst, plant, plante, plantet, geplant)
    • sich ausdenken verb (denke mich aus, denkst dich aus, denkt sich aus, dachte sich aus, dachtet euch aus, sich ausgedacht)
    • erdichten verb (erdichte, erdichtest, erdichtet, erdichtete, erdichtetet, erdichtet)
    • austüfteln verb (tüftele aus, tüftelst aus, tüftelt aus, tüftelte aus, tüfteltet aus, ausgetüftelt)
    • ausklügeln verb (klügele aus, klügelst aus, klügelt aus, klügelte aus, klügeltet aus, ausgeklügelt)

Conjugations for fantaseren:

o.t.t.
  1. fantaseer
  2. fantaseert
  3. fantaseert
  4. fantaseren
  5. fantaseren
  6. fantaseren
o.v.t.
  1. fantaseerde
  2. fantaseerde
  3. fantaseerde
  4. fantaseerden
  5. fantaseerden
  6. fantaseerden
v.t.t.
  1. heb gefantaseerd
  2. hebt gefantaseerd
  3. heeft gefantaseerd
  4. hebben gefantaseerd
  5. hebben gefantaseerd
  6. hebben gefantaseerd
v.v.t.
  1. had gefantaseerd
  2. had gefantaseerd
  3. had gefantaseerd
  4. hadden gefantaseerd
  5. hadden gefantaseerd
  6. hadden gefantaseerd
o.t.t.t.
  1. zal fantaseren
  2. zult fantaseren
  3. zal fantaseren
  4. zullen fantaseren
  5. zullen fantaseren
  6. zullen fantaseren
o.v.t.t.
  1. zou fantaseren
  2. zou fantaseren
  3. zou fantaseren
  4. zouden fantaseren
  5. zouden fantaseren
  6. zouden fantaseren
en verder
  1. is gefantaseerd
  2. zijn gefantaseerd
diversen
  1. fantaseer!
  2. fantaseert!
  3. gefantaseerd
  4. fantaserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

fantaseren [znw.] noun

  1. fantaseren (opdissen)
    Phantasieren; Servieren

Translation Matrix for fantaseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Phantasieren fantaseren; opdissen
Servieren fantaseren; opdissen opdienen; serveren
VerbRelated TranslationsOther Translations
ausdenken bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plannen
ausklügeln bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; plannen
austüfteln bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden plannen
erdichten bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden fingeren; simuleren; veinzen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
erfinden bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beschouwen; bespiegelen; evolueren; fingeren; in het leven roepen; maken; nadenken; ontwerpen; ontwikkelen; overdenken; overpeinzen; peinzen; scheppen; simuleren; uitvinden; veinzen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
ersinnen bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; voorjokken; voorliegen
phantasieren bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beschouwen; bespiegelen; ijlen; kletsen; nadenken; onzin uitkramen; onzin verkopen; overdenken; overpeinzen; peinzen; raaskallen; wartaal spreken
planen bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beramen; plan beramen; plannen; verzinnen; zinnen
sich ausdenken bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden bedenken; beramen; beschouwen; bespiegelen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plan beramen; plannen; uitdenken; uitdokteren; uitkienen; uitknobbelen; verzinnen; zinnen