Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. getreuzel:


Dutch

Detailed Translations for getreuzel from Dutch to German

getreuzel:

getreuzel [het ~] noun

  1. het getreuzel (getalm; geaarzel)
    die Zauderei; Gezauder
  2. het getreuzel (futselarij; beuzelarij)
    die Pfuscherei

Translation Matrix for getreuzel:

NounRelated TranslationsOther Translations
Gezauder geaarzel; getalm; getreuzel
Pfuscherei beuzelarij; futselarij; getreuzel bedrog; bende; complot; gebroddel; geklungel; geknoei; gemier; gemors; gezeur; knoeierij; nep; oplichterij; puinhoop; puinzooi; rommel; rotzooi; samenzwering; troep; zooi; zootje; zwendelarij
Zauderei geaarzel; getalm; getreuzel