Dutch
Detailed Translations for glunderend from Dutch to German
glunderend:
-
glunderend
glatt; blank; strahlend; schimmernd; glimmend-
glatt adj
-
blank adj
-
strahlend adj
-
schimmernd adj
-
glimmend adj
-
Translation Matrix for glunderend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
blank | glunderend | afgebrand; blinkend; blut; eenduidig; glimmend; ondubbelzinnig; platzak |
glatt | glunderend | aangenaam; achterbaks; adrem; bijdehand; blinkend; botweg; comfortabel; doortrapt; eenvoudig; gehaaid; gemakkelijk; gemeen; geniepig; geraffineerd; geriefelijk; geslepen; gevat; gewiekst; gewoonweg; glad; glibberig; glimmend; gluiperig; in een handomdraai; klinkklaar; kneedbaar; leep; licht; lichtwegend; listig; makkelijk; moeiteloos; niet moeilijk; overbeleefd; raak; rechttoe; simpel; slinks; sluw; snedig; snood; stiekem; uitgekookt; vanzelf; vormbaar; zonder moeite |
glimmend | glunderend | blinkend; glanzend; glimmend |
schimmernd | glunderend | |
strahlend | glunderend | blinkend; glanzend; glimmend; stralend |
glunderend form of glunderen:
-
glunderen
Conjugations for glunderen:
o.t.t.
- glunder
- glundert
- glundert
- glunderen
- glunderen
- glunderen
o.v.t.
- glunderde
- glunderde
- glunderde
- glunderden
- glunderden
- glunderden
v.t.t.
- heb geglunderd
- hebt geglunderd
- heeft geglunderd
- hebben geglunderd
- hebben geglunderd
- hebben geglunderd
v.v.t.
- had geglunderd
- had geglunderd
- had geglunderd
- hadden geglunderd
- hadden geglunderd
- hadden geglunderd
o.t.t.t.
- zal glunderen
- zult glunderen
- zal glunderen
- zullen glunderen
- zullen glunderen
- zullen glunderen
o.v.t.t.
- zou glunderen
- zou glunderen
- zou glunderen
- zouden glunderen
- zouden glunderen
- zouden glunderen
diversen
- glunder!
- glundert!
- geglunderd
- glunderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for glunderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
strahlen | glunderen | belichten; blaken; de schijn van iets hebben; excelleren; fonkelen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht laten vallen op; licht uitzenden; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; stralen; straling uitzenden; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken |