Dutch

Detailed Translations for herhaald from Dutch to German

herhaald:

herhaald adj

  1. herhaald

Translation Matrix for herhaald:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
wiederholt herhaald bestendig; constant; dikwijls; frequent; gelijkmatig; gestaag; herhaaldelijk; meermaals; menigmaal; regelmatig; telkens; vaak; veel; veelvuldig

herhaald form of herhalen:

herhalen verb (herhaal, herhaalt, herhaalde, herhaalden, herhaald)

  1. herhalen (nazeggen; napraten; nabouwen; echoën)
    wiederholen; erhallen; nachsprechen; nachpladdern; widerhallen; hallen; nachsagen; echoen; einüben; widerschallen; erneuern; schallen; ertönen; nachplappern; aufs neue machen; nachher noch ein wenig plaudern
    • wiederholen verb (wiederhole, wiederholst, wiederholt, wiederholte, wiederholtet, wiederholt)
    • erhallen verb (erhalle, erhallst, erhallt, erhallte, erhalltet, erhallt)
    • widerhallen verb (widerhalle, widerhallst, widerhallt, widerhallte, widerhalltet, widerhallt)
    • hallen verb (halle, hallst, hallt, hallte, halltet, gehallt)
    • nachsagen verb (sage nach, sagst nach, sagt nach, sagte nach, sagtet nach, nachgesagt)
    • echoen verb (echoee, echoest, echoet, echoete, echoetet, geechoet)
    • einüben verb (übe ein, übst ein, übt ein, übte ein, übtet ein, eingeübt)
    • widerschallen verb (widerschalle, widerschallst, widerschallt, widerschallte, widerschalltet, widerschallt)
    • erneuern verb (erneuere, erneuerst, erneuert, erneuerte, erneuertet, erneuert)
    • schallen verb (schalle, schallst, schallt, schallte, schalltet, geschallt)
    • ertönen verb
    • nachplappern verb (plappere nach, plapperst nach, plappert nach, plapperte nach, plappertet nach, nach geplappert)
    • aufs neue machen verb (mache aufs neue, machst aufs neue, macht aufs neue, machte aufs neue, machtet aufs neue, aufs neue gemacht)
    • nachher noch ein wenig plaudern verb (plaudere nachher noch ein weing, plauderst nachher noch ein weing, plaudert nachher noch ein weing, plauderte nachher noch ein weing, plaudertet nachher noch ein weing, nachher noch ein wenig geplaudert)
  2. herhalen (repeteren; oefenen)
    repetieren; üben; proben; einüben; einstudieren
    • repetieren verb (repetiere, repetierst, repetiert, repetierte, repetiertet, repetiert)
    • üben verb (übe, übst, übt, übte, übtet, geübt)
    • proben verb (probe, probst, probt, probte, probtet, geprobt)
    • einüben verb (übe ein, übst ein, übt ein, übte ein, übtet ein, eingeübt)
    • einstudieren verb (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
  3. herhalen
  4. herhalen
    wiederholen
    • wiederholen verb (wiederhole, wiederholst, wiederholt, wiederholte, wiederholtet, wiederholt)

Conjugations for herhalen:

o.t.t.
  1. herhaal
  2. herhaalt
  3. herhaalt
  4. herhalen
  5. herhalen
  6. herhalen
o.v.t.
  1. herhaalde
  2. herhaalde
  3. herhaalde
  4. herhaalden
  5. herhaalden
  6. herhaalden
v.t.t.
  1. heb herhaald
  2. hebt herhaald
  3. heeft herhaald
  4. hebben herhaald
  5. hebben herhaald
  6. hebben herhaald
v.v.t.
  1. had herhaald
  2. had herhaald
  3. had herhaald
  4. hadden herhaald
  5. hadden herhaald
  6. hadden herhaald
o.t.t.t.
  1. zal herhalen
  2. zult herhalen
  3. zal herhalen
  4. zullen herhalen
  5. zullen herhalen
  6. zullen herhalen
o.v.t.t.
  1. zou herhalen
  2. zou herhalen
  3. zou herhalen
  4. zouden herhalen
  5. zouden herhalen
  6. zouden herhalen
en verder
  1. is herhaald
  2. zijn herhaald
diversen
  1. herhaal!
  2. herhaalt!
  3. herhaald
  4. herhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for herhalen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Schleife ausführen herhalen
aufs neue machen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen hernieuwen; opnieuw doen; overdoen
echoen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen echoën; galmen; hoorbaar zijn; naklinken; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
einstudieren herhalen; oefenen; repeteren bekwamen; bijbrengen; coachen; doceren; harden; inlichten; leerstof erin stampen; oefenen; onderrichten; onderwijzen; repeteren; trainen; voorlichten
einüben echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen; oefenen; repeteren bekwamen; bijbrengen; coachen; doceren; harden; inlichten; oefenen; onderrichten; onderwijzen; repeteren; trainen; voorlichten
erhallen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen echoën; galmen; naklinken; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen; weerklinken
erneuern echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen aflossen; beteren; bijwerken; corrigeren; fiksen; goedmaken; hernieuwen; herscheppen; herstellen; hervormen; herzien; in goede staat brengen; innoveren; kerk hervormen; maken; nieuw leven inblazen; opknappen; rechtzetten; reformeren; regenereren; remplaceren; renoveren; repareren; verbeteren; vernieuwen; vervangen; verversen; verwisselen; wederopbouwen
ertönen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen donderen; echoën; galmen; hoorbaar zijn; naklinken; onweren; weerklinken
hallen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen echoën; galmen; hol klinken; hoorbaar zijn; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
nachher noch ein wenig plaudern echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen nakaarten; op iets terugkomen
nachpladdern echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen
nachplappern echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen
nachsagen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen iets als lof zeggen; nageven
nachsprechen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen
proben herhalen; oefenen; repeteren bekwamen; beproeven; coachen; harden; inlichten; keuren; oefenen; onderrichten; onderzoeken; repeteren; testen; trainen; voorlichten
repetieren herhalen; oefenen; repeteren bekwamen; coachen; harden; oefenen; repeteren; trainen
schallen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen brullen; doorklinken; echoën; fulmineren; galmen; geluid maken; het uitgillen; hoorbaar zijn; lachen; naklinken; razen; resoneren; schallen; schateren; tekeergaan; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
widerhallen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen echoën; galmen; hoorbaar zijn; met krachtige stem zingen; naklinken; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen
widerschallen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen echoën; galmen; hoorbaar zijn; naklinken; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
wiederholen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen hernieuwen; heruitzenden; opnieuw; opnieuw doen; overdoen
üben herhalen; oefenen; repeteren bekwamen; coachen; harden; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen

Related Definitions for "herhalen":

  1. nog een keer zeggen of doen1
    • ik heb het niet gehoord, wilt u die vraag herhalen?1
  2. opnieuw gebeuren1
    • de gebeurtenissen herhalen zich1

Wiktionary Translations for herhalen:

herhalen
Cross Translation:
FromToVia
herhalen wiederholen rehearse — repeat what has already been said
herhalen wiederholen repeat — do or say again
herhalen wiederholen rabâcher — (familier, fr) dire souvent et inutilement les mêmes choses, se redire, radoter, ressasser.
herhalen entgegnen; zurückgeben; als Antwort geben; wiederholen redirerépéter, dire une même chose plusieurs fois.
herhalen wiederholen répéterredire, dire ce qu’on a déjà dit soi-même.

Related Translations for herhaald