Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. hertrouwen:
  2. hertrouw:


Dutch

Detailed Translations for hertrouwen from Dutch to German

hertrouwen:

hertrouwen verb (hertrouw, hertrouwt, hertrouwde, hertrouwden, hertrouwd)

  1. hertrouwen
    wiederheiraten; sich wiederverheiraten
    • sich wiederverheiraten verb (wiederverheirate mich, wiederverheiratest dich, wiederverheiratet sich, wiederverheiratete sich, wiederverheiratetet euch, sich wiederverheiratet)

Conjugations for hertrouwen:

o.t.t.
  1. hertrouw
  2. hertrouwt
  3. hertrouwt
  4. hertrouwen
  5. hertrouwen
  6. hertrouwen
o.v.t.
  1. hertrouwde
  2. hertrouwde
  3. hertrouwde
  4. hertrouwden
  5. hertrouwden
  6. hertrouwden
v.t.t.
  1. ben hertrouwd
  2. bent hertrouwd
  3. is hertrouwd
  4. zijn hertrouwd
  5. zijn hertrouwd
  6. zijn hertrouwd
v.v.t.
  1. was hertrouwd
  2. was hertrouwd
  3. was hertrouwd
  4. waren hertrouwd
  5. waren hertrouwd
  6. waren hertrouwd
o.t.t.t.
  1. zal hertrouwen
  2. zult hertrouwen
  3. zal hertrouwen
  4. zullen hertrouwen
  5. zullen hertrouwen
  6. zullen hertrouwen
o.v.t.t.
  1. zou hertrouwen
  2. zou hertrouwen
  3. zou hertrouwen
  4. zouden hertrouwen
  5. zouden hertrouwen
  6. zouden hertrouwen
diversen
  1. hertrouw!
  2. hertrouwt!
  3. hertrouwd
  4. hertrouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hertrouwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
sich wiederverheiraten hertrouwen
wiederheiraten hertrouwen

Related Words for "hertrouwen":


hertrouw:

hertrouw [de ~ (m)] noun

  1. de hertrouw

Translation Matrix for hertrouw:

NounRelated TranslationsOther Translations
Wiederverheiratung hertrouw

Related Words for "hertrouw":