Noun | Related Translations | Other Translations |
Hilflosigkeit
|
impotentie; krachteloosheid; onmacht
|
hulpeloosheid; machteloosheid; onvermogen
|
Kraftlosigkeit
|
impotentie; krachteloosheid; onmacht
|
futloosheid; krachteloosheid; laksheid; loomheid; machteloosheid; matheid; onvermogen; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
Ohnmacht
|
impotentie; krachteloosheid; onmacht
|
bedwelming; bewusteloosheid; flauwte; geen kracht hebben; katzwijm; machteloosheid; onmacht; onvermogen; versuffing; zwijm
|
Schlaffheit
|
impotentie; krachteloosheid; onmacht
|
dufheid; futloosheid; krachteloosheid; laksheid; loomheid; machteloosheid; malaise; matheid; onvermogen; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; weekte; zachtheid; zwakheid; zwakte
|
Schwäche
|
impotentie; krachteloosheid; onmacht
|
achteruitgang; blunder; flater; gebrek; gemis; gevoeligheid; inzinking; krachteloosheid; laksheid; machteloosheid; manco; onvermogen; slapheid; slapte; sulligheid; tekortkoming; vatbaarheid; weekheid; zachtheid; zwak punt; zwakheid; zwakte
|