Dutch
Detailed Translations for in de fik steken from Dutch to German
in de fik steken:
in de fik steken verb (steek in de fik, steekt in de fik, stak in de fik, staken in de fik, in de fik gestoken)
-
in de fik steken (aansteken)
Conjugations for in de fik steken:
o.t.t.
- steek in de fik
- steekt in de fik
- steekt in de fik
- steken in de fik
- steken in de fik
- steken in de fik
o.v.t.
- stak in de fik
- stak in de fik
- stak in de fik
- staken in de fik
- staken in de fik
- staken in de fik
v.t.t.
- heb in de fik gestoken
- hebt in de fik gestoken
- heeft in de fik gestoken
- hebben in de fik gestoken
- hebben in de fik gestoken
- hebben in de fik gestoken
v.v.t.
- had in de fik gestoken
- had in de fik gestoken
- had in de fik gestoken
- hadden in de fik gestoken
- hadden in de fik gestoken
- hadden in de fik gestoken
o.t.t.t.
- zal in de fik steken
- zult in de fik steken
- zal in de fik steken
- zullen in de fik steken
- zullen in de fik steken
- zullen in de fik steken
o.v.t.t.
- zou in de fik steken
- zou in de fik steken
- zou in de fik steken
- zouden in de fik steken
- zouden in de fik steken
- zouden in de fik steken
en verder
- is in de fik gestoken
- zijn in de fik gestoken
diversen
- steek in de fik!
- steekt in de fik!
- in de fik gestoken
- in de fik stekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze